ECLI:NL:RBSGR:2004:AO6623

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/67542, 03/67541
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • K. Engel-Mans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van asielrelaas en de zorgvuldigheid van het leeftijdsonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 januari 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Verzoekster, afkomstig uit Gabon, stelt minderjarig te zijn en heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet heeft voldaan aan de vergewisplicht met betrekking tot het leeftijdsonderzoek. De onderzoekers hebben hun verantwoordelijkheid niet genomen, aangezien zij slechts hun paraaf hebben geplaatst zonder hun namen of deskundigheid te vermelden. Dit leidt tot gerede twijfel aan de juistheid van de conclusies van het leeftijdsonderzoek.

De rechtbank constateert dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van verzoekster als vreemd of ongeloofwaardig worden beschouwd. Ook is niet duidelijk welke bronnen zijn geraadpleegd over de situatie in Gabon, wat de beoordeling van de geloofwaardigheid van verzoekster bemoeilijkt. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en vernietigt dit besluit. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoekster. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen wegens gebrek aan belang. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, begroot op € 966,--.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
Voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 03/67542 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 03/67541 VRONTN (beroep)
inzake: A, (naar gesteld) geboren op [...] juli 1987, van Gabonese nationaliteit, verblijvende in Grenshospitium Tafelbergweg te Amsterdam, verzoekster,
gemachtigde: mr. R.L. Braakman, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.S. Trouwborst, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 30 december 2003 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 december 2003 waarbij de aanvraag van verzoekster om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van verzoekster achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 16 januari 2004. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig K.A.J. Smit, als tolk in de Franse taal.
3. Aan het eind van de zitting is het onderzoek gesloten.
II. FEITEN
Bij de stukken bevindt zich een verslag van 3 december 2003 van het onderzoek naar de leeftijd van eiseres. Dit verslag is opgemaakt door drs. H.Th. van der Pas, antropoloog, en gebaseerd op twee radiologische beoordelingen. Deze beoordelingen zijn door twee onderzoekers verricht. Onderaan betreffende beoordelingen is telkens vermeld: “radiologische ondertekening met paraaf en datum”, waarbij telkens een paraaf en datum zijn opgenomen. De namen van de betreffende onderzoekers zijn niet vermeld, noch hun deskundigheid. Geheel onderaan de betreffende stukken zijn tekstgedeelten, welke de verzending per fax betreffen, weggelakt.
III. ASIELRELAAS
Verzoekster legt aan het verzoek het volgende asielrelaas ten grondslag. Verzoekster stelt te zijn geboren op [...] juli 1987 in B een plaats in het noorden van Gabon. Haar moeder is in 1999 overleden. Begin oktober 2003 werd midden in de nacht op de deur van het huis van verzoekster en haar vader geklopt. Nadat haar vader de deur had geopend, kwamen drie politieagenten binnen. Verzoekster werd naar de woonkamer gebracht, waar zij onder het oog van haar vader, die inmiddels was vastgebonden, werd verkracht door een van de agenten. De twee andere agenten doorzochten de kamer van de vader van verzoekster. Verzoekster wist te ontsnappen en rende naar buiten. Zij hoorde twee schoten, maar rende door. Zij ging naar het huis van een vriend van haar vader, die haar naar een schuilplek bracht. De vriend van haar vader, C, vertelde verzoekster vervolgens dat haar vader lid was van de oppositiepartij. Ook vertelde hij haar dat haar vader was gedood door de politieagenten. Tot haar vertrek in november 2003 verbleef verzoekster alleen in de grot. De vriend heeft de reis en de benodigde documenten voor verzoekster geregeld.
IV. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verzoekster heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd ter vaststelling van haar identiteit en de afgelegde reisroute en zij heeft tevens geen verifieerbare verklaringen omtrent haar reisroute afgelegd. Hierdoor is de geloofwaardigheid van het asielrelaas van verzoekster op voorhand aangetast. De verklaring van eiseres dat zij werd begeleid door een reisagent acht verweerder onvoldoende voor de conclusie dat er sprake is van verschoonbaarheid. Daarnaast is uit leeftijdsonderzoek gebleken dat verzoekster ten tijde van het onderzoek geacht moet worden 20 jaar of ouder te zijn. Dit strookt niet met de door haar opgegeven leeftijd van 16 jaar, waarin verzoekster blijft volharden. Dit tast eveneens de geloofwaardigheid van het relaas aan. Voorts heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat zij in het land van herkomst te vrezen heeft voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Niet is gebleken dat verzoekster zich heeft geprofileerd als tegenstander van de Gabonese autoriteiten en op grond daarvan in de negatieve belangstelling van deze autoriteiten staat. De door verzoekster afgelegde verklaringen ten aanzien van de gestelde gebeurtenissen in oktober 2003 worden ongeloofwaardig geacht. In hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, zijn voorts onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat zij het reële risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Evenmin is aannemelijk gemaakt dat verzoekster op grond van klemmende redenen van humanitaire aard in het bezit moet worden gesteld van een vergunning tot verblijf.
2. In beroep heeft verzoekster het volgende aangevoerd. Verzoekster betwist het resultaat van het leeftijdsonderzoek. Voorts kan aan verzoekster niet worden toegerekend dat zij geen documenten bij zich heeft. De vriend van haar vader, genaamd C, heeft hiervoor gezorgd, hetgeen niet vreemd is, aangezien deze een zeer goede vriend is van haar vader. Verzoekster heeft reële vrees voor vervolging vanwege de politieke activiteiten van haar vader. Bovendien is zij getuige geweest van het optreden van agenten. Verzoekster doet een beroep op het traumatabeleid op grond van de door ondergane gebeurtenissen.
V. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter, hierna de rechtbank na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoekster is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
4. Hetgeen verzoekster ten aanzien van het ontbreken van documenten heeft aangevoerd, leidt, gelet op de ter zake geldende jurisprudentie, niet tot de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan verzoekster heeft kunnen tegenwerpen, nu verzoekster ter ondersteuning van haar reisrelaas, identiteit en nationaliteit geen enkel bewijs heeft overgelegd. Van concrete feiten en omstandigheden, die tot het oordeel zouden moeten leiden dat dit niet aan haar kan worden toegerekend, is niet gebleken.
5. Verzoekster betwist de resultaten van het leeftijdsonderzoek. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij uitspraken van 23 oktober 2003 (200304904/1) en 20 november 2003 (200305758/1) heeft geoordeeld dat de wijze waarop de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij de vaststelling van de leeftijd van een vreemdeling het advies van de door hem geraadpleegde onderzoeker heeft ingewonnen, niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Met verzoekster is de rechtbank van oordeel dat ook in het onderhavige geval door de Minister niet is voldaan aan de op hem rustende verplichting zich ervan te vergewissen van de zorgvuldigheid van ieder onderzoek, waarvan hij de resultaten aan een besluit ten grondslag legt. Blijkens de Afdeling dient de Minister te beschikken over een verslag van bevindingen waarvoor de deskundige blijkens de ondertekening van het verslag de verantwoordelijkheid neemt, ook als hij om hem moverende redenen zijn naam niet op voorhand bekend wil maken. In onderhavig geval ontbreken de namen en de handtekeningen van de deskundigen en is volstaan met parafering van het onderzoeksverslag.
6. De rechtbank is van oordeel dat ook in het onderhavige geval door verweerder niet is voldaan aan de op hem rustende verplichting zich ervan te vergewissen van de zorgvuldigheid van ieder onderzoek, waarvan hij de resultaten aan een besluit ten grondslag legt. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat weliswaar de namen van de onderzoekers nog niet bekend zijn bij verweerder, maar dat deze door verweerder bij drs. H.Th. van der Pas kunnen worden opgevraagd. Feit is echter dat de deskundigen zich ten tijde van het bestreden besluit noch daarna bij verweerder bekend hebben gemaakt, dat zij hebben volstaan met het plaatsen van hun paraaf in plaats van hun handtekening en zelfs hun faxnummer uit de verslagen hebben doen weglakken. Naar het oordeel van de rechtbank kan thans dan ook geenszins worden geconcludeerd dat de geraadpleegde onderzoekers - over wier hoedanigheid en deskundigheid overigens (verifieerbare) informatie ontbreekt - verantwoordelijkheid hebben genomen voor hun onderzoek. Daarnaast is dit alles grond voor gerede twijfel aan de juistheid van verweerders aanname, dat bij het opvragen de gegevens zonder meer onmiddellijk zullen worden verstrekt en de onderzoekers alsnog verantwoordelijkheid zullen nemen voor hun onderzoek, nu dit - voor zover de rechtbank bekend - niet eerder daadwerkelijk is gebeurd. Dit klemt temeer nu volstrekt niet duidelijk is waarom de onderzoekers hun naam niet hebben verbonden aan het leeftijdsonderzoek. Gelet op het voorgaande voldoet het onderzoek in het onderhavige geval niet aan de vereiste zorgvuldigheid. Verweerder heeft zijn standpunt met betrekking de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres, dat mede gebaseerd is op het leeftijdsonderzoek, derhalve onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
7. Ten aanzien van het standpunt van verweerder met betrekking tot de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres overweegt de rechtbank voorts als volgt. Verweerder hecht geen geloof aan de door verzoekster afgelegde verklaringen omdat deze op een aantal onderdelen vreemd danwel ongeloofwaardig zijn bevonden. Zo acht het vreemd dat verzoekster niet weet van welke partij haar vader lid was en dat zij niet weet waarom de politieagenten hun huis binnenvielen; ziet verweerder niet in dat verzoekster op de door haar gestelde wijze erin is geslaagd te ontsnappen, terwijl haar vader als afleidingsmanoeuvre een worsteling was begonnen met twee (gewapende) agenten en komen de verklaringen van verzoekster ten aanzien van haar verblijf in de grot en de vriend van haar vader verweerder vreemd of ongeloofwaardig voor. De rechtbank overweegt dat verweerder met betrekking tot geen van deze punten (voldoende) heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van verzoekster vreemd danwel ongeloofwaardig te achten zijn, terwijl dit niet zonder nadere motivering is in te zien. Ook op deze onderdelen schiet de motivering van het bestreden besluit derhalve tekort. Hierbij merkt de rechtbank het volgende op. Verweerder hecht kennelijk veel waarde aan (de hoeveelheid en gedetailleerdheid van) de door verzoekster te verstrekken informatie met betrekking tot de vriend van verzoeksters vader, maar tijdens het nader gehoor zijn hieromtrent zeer weinig vragen aan verzoekster gesteld. Namens verzoekster zijn juist hierover nadere gegevens aangevoerd in de correcties en aanvullingen op het nader gehoor en is dienaangaande een en ander in de zienswijze naar voren is gebracht. Uit het bestreden besluit blijkt niet of en zo ja, op welke wijze, verweerder dit heeft meegewogen bij het besluit. Dit is eveneens een gebrek in de motivering.
8. De gemachtigde van verweerder heeft voorts desgevraagd niet kunnen aangeven of er, en zo ja, welke bronnen zijn geraadpleegd omtrent de situatie in Gabon om te kunnen inschatten of het relaas van verzoekster past in hetgeen algemeen bekend is over Gabon. Dit maakt dat de geloofwaardigheid van het relaas moeilijk te beoordelen is. Het had op de weg van verweerder gelegen om zich - in het kader van de zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit - in elk geval in algemene zin over de situatie in Gabon te informeren, bijvoorbeeld door het inwinnen van informatie bij de Minister van Buitenlandse Zaken.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert en dat het derhalve wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt. Aangezien de beoordeling van de geloofwaardigheid primair bij verweerder ligt, is het aan verweerder om, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, opnieuw een oordeel te vormen met betrekking tot de geloofwaardigheid en desnodig de zwaarwegendheid van het asielrelaas van verzoekster.
10. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Op grond van het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd wegens schending van de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
11. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
VI. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer 03/67541 VRONTN:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 21 november 2003;
in de zaak geregistreerd onder nummer 03/67542 VRONTN:
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken:
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. K. Engel-Mans, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Ekkelenkamp, griffier, en openbaar gemaakt op: 22 januari 2004
De griffier De voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op: 22 januari 2004
Conc.: MEk
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.