ECLI:NL:RBSGR:2004:AO6480

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/66048, 03/66050
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake medische behandeling en beslistermijn voor vreemdelingen

In deze zaak hebben verzoekers, A, B en hun kleindochter C, allen van Chinese nationaliteit, een voorlopige voorziening aangevraagd bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op hun aanvraag om verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de redelijke beslistermijn van acht weken, zoals voorgeschreven in artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), ruimschoots is overschreden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Minister met de nodige spoed op de aanvraag had moeten beslissen, gezien de medische omstandigheden van de verzoekers. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat de Minister binnen twee weken na de uitspraak een beslissing moet nemen op de aanvraag van 21 januari 2003. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die zijn vastgesteld op € 644,-, en moet de Staat der Nederlanden het door verzoekers betaalde griffierecht van € 232,- vergoeden. De uitspraak is gedaan op 1 maart 2004 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Regnr.: Awb 03/66048 en Awb 03/66050
uitspraak: 1 maart 2004
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1935,
en B,
geboren op [...] 1942,
alsmede hun kleindochter,
C,
geboren op [...] 1988,
allen van Chinese nationaliteit,
verblijvende te D,
IND-dossiernummer: 9408.11.0285,
verzoekers,
gemachtigde: mr. N.B. Swart, medewerker van Rechtshulp Noord,
bureau Groningen;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde mr. E.A. Lukkien, werkzaam bij de IND.
1. PROCESVERLOOP
1.1 Bij brief van 21 januari 2003 hebben verzoekers de korpschef van de regiopolitie Drenthe verzocht een aanvraag om verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 (hierna: Rva) in behandeling te nemen. Bij brief van 3 november 2003 hebben zij de korpschef gevraagd of inmiddels op dit verzoek is beslist. Bij brief van 5 december 2003 hebben verzoekers verweerder gewezen op genoemde brieven en verzocht het aanvraagformulier van 21 januari 2003 door te sturen aan het Centraal Opvangorgaan Asielzoekers (hierna: COA) met het verzoek de Rva-verstrekkingen aan hen toe te kennen. Verzoekers hebben verweerder hierbij een beslistermijn van een week gegeven.
1.2 Bij brief van 19 december 2003 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op voornoemd verzoek. Tevens hebben zij zich ieder bij brief van 19 december 2003 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om ingevolge art. 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat wordt bepaald dat zij – zolang verweerder niet op het bezwaarschrift heeft beslist – moeten worden behandeld als ware aan hen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
Verweerder heeft op 12 februari 2004 een verweerschrift ingediend.
Verzoekers hebben bij brief van 12 februari 2004 nadere stukken aan de rechtbank doen toekomen. Deze zijn op 13 februari 2004 door de rechtbank ontvangen.
1.3 De verzoeken zijn gevoegd ter zitting behandeld op 16 februari 2004. De gemachtigde van verzoekers is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. MOTIVERING
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen het besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Awb wordt het niet tijdig nemen van besluit gelijkgesteld met een besluit.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verzoeken overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.2 Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat zij, zolang verweerder niet op het bezwaarschrift van 19 december 2003 heeft beslist, moeten worden behandeld als ware aan hen uitstel van vertrek verleend analoog aan artikel 64 Vw 2000. Ter zitting heeft gemachtigde van verzoekers nader uiteengezet dat de verzoeken mede moeten worden opgevat als verzoeken aan de voorzieningenrechter om verweerder op te dragen spoedig op de aanvraag van 21 januari 2003 te beslissen.
2.3 Volgens vaste jurisprudentie wordt het niet tijdig nemen van een beslissing niet gelijkgesteld aan een inhoudelijke weigering om een aanvraag te honoreren. Dit betekent dat de voorzieningenrechter zich dient te beperken tot de vraag of niet tijdig is beslist, en, als dat het geval blijkt te zijn, of verweerder middels het treffen van een voorlopige voorziening moet worden opgedragen alsnog binnen een bepaalde termijn te beslissen. De voorzieningenrechter kan derhalve geen inhoudelijke voorziening treffen.
2.4 Gelet op de gronden van de verzoeken, bezien in samenhang met het verhandelde ter zitting, stelt de voorzieningenrechter vast dat zij dient te oordelen over de vraag of verweerder opgedragen moet worden binnen een bepaalde termijn te beslissen op de aanvraag van 21 januari 2003. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verzoeken overweegt de voorzieningenrechter derhalve dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Verzoekers hebben voorts genoegzaam aangetoond dat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Aan verzoeken als de onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het bezwaar d.d. 19 december 2003 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen heeft.
De voorzieningenrechter overweegt verder als volgt.
2.5 Uit de gedingstukken komt naar voren dat verzoeker op 20 december 2002 een aanvraag heeft ingediend om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd met als doel "het ondergaan van een medische behandeling". In het kader van deze aanvraag heeft het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) van de IND op 6 augustus 2003 advies uitgebracht, inhoudende dat verzoeker in staat kan worden geacht een medische behandeling in China te ondergaan. De medisch adviseur heeft daarbij aangetekend dat voorafgaand aan de vliegreis naar China een medisch onderzoek dient te worden uitgevoerd om te bepalen of eiser "fit to fly" is. Bij besluit van 10 oktober 2003 heeft verweerder aan aanvraag van de verblijfsvergunning afgewezen. Daartegen hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Op het bezwaarschrift is nog niet beslist.
2.6 Het verzoek dat eisers op 21 januari 2003 bij de korpschef hebben ingediend bevat een verzoek om, analoog aan artikel 64 Vw 2000, uitstel van vertrek te verlenen. Daarnaast hebben verzoekers verzocht het aanvraagformulier behorend bij TBV 2001/31 verder in te vullen, af te stempelen en door te sturen aan het COA.
2.7 Ingevolge artikel 64 Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidssituatie van de vreemdeling of die van een van de gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. In A4/7 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is aangegeven op welke wijze moet worden gehandeld indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 64 Vw 2000. In artikel 64 Vw 2000 is niet aangegeven binnen welke termijn moet worden beslist op een verzoek om uitstel van vertrek te verlenen.
TBV 2001/31 ziet op het, bij wijze van uitzondering, verstrekken van Rva-voorzieningen op grond van medische omstandigheden.
Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, Awb dient bij het ontbreken van een wettelijke beslistermijn binnen een redelijke termijn te worden beslist. De redelijke termijn waarbinnen de beslissing gegeven moet worden kan – afhankelijk van de soort beslissing – enkele dagen of enkele maanden belopen. In uitzonderlijke gevallen kan zelfs worden gedacht aan een termijn van enkele dagen. De redelijke termijn is ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel in ieder geval verstreken indien binnen acht weken geen beslissing is gegeven.
2.8 De gemachtigde van verzoekers heeft bij brief van 12 februari 2004, waarvan op dezelfde dag een kopie aan de rechtbank is gezonden, de inhoud van een telefoongesprek dat zij op 10 februari 2004 met een medewerker van de IND voerde, bevestigd. Daarin heeft deze medewerker aangegeven dat de IND nog niet kan beslissen op het bezwaarschrift van 19 december 2003, omdat de IND niet over recente medische informatie betreffende verzoeker beschikt. De IND is voornemens eerst het BMA te verzoeken advies uit te brengen.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het BMA-advies van 6 augustus 2003 slechts betrekking heeft op de aanvraag van een verblijfsvergunning en dat gelet op het feitenverloop kennelijk nog niet is beslist op de aanvraag van 21 januari 2003.
2.9 De voorzieningenrechter is van oordeel dat de aard van de problematiek waarop TBV 2001/31 ziet meebrengt dat verweerder met de nodige spoed een beslissing op de aanvraag van 21 januari 2003 had moeten nemen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de redelijke beslistermijn van acht weken als bedoeld in artikel 4:13, eerste lid, Awb ruimschoots is verstreken. Daarbij is van belang dat het de voorzieningenrechter niet is gebleken dat verweerder vòòr het voornoemde telefoongesprek van 10 februari 2004 concrete stappen heeft gezet ter verkrijging van een medisch advies over verzoeker. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom ten aanzien van verzoekers niet met de nodige spoed een besluit ten aanzien van toepassing van TBV 2001/31 kan worden genomen. Nu het bezwaarschrift van verzoekers naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aldus kans van slagen heeft, is er aanleiding de verzoeken om een voorlopige voorziening op de hierna nader aan te geven wijze toe te wijzen.
2.10 De voorzieningenrechter zal verweerder bij wijze van voorlopige voorziening opdragen binnen twee weken na de datum waarop deze uitspraak is bekendgemaakt een beslissing te nemen op de aanvraag van 21 januari 2003.
2.11 De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid Awb te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van de verzoeken redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor de gelijkluidende verzoekschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met waarde per punt van € 322,- , gewicht van de zaak: gemiddeld). De voorzieningenrechter wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan verzoekers moet vergoeden.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat verweerder binnen twee weken na de datum waarop deze uitspraak is bekendgemaakt een beslissing neemt op de aanvraag van 21 januari 2003;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, te begroten op € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier moet voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden het door verzoekers betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzieningenrechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2004, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 2 maart 2004