ECLI:NL:RBSGR:2004:AO6456

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/67463
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. van Linschoten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel tot bewaring van een vreemdeling na strafrechtelijke aanhouding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 januari 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, A, geboren in 1969 en van Nigeriaanse nationaliteit. A was op 24 december 2003 staande gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet (Vw), waarbij een vals paspoort werd aangetroffen. Na zijn strafrechtelijke aanhouding werd A op 27 december 2003 overgedragen aan de vreemdelingendienst en in bewaring gesteld. De rechtbank oordeelde dat de toetsing zich enkel richtte op de rechtmatigheid van de bewaring en de daaraan voorafgaande vreemdelingenrechtelijke procedure. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, aangezien A verdacht werd van een misdrijf en geen identiteitspapier kon overleggen. De rechtbank verwierp de stelling van A dat er essentiële stukken ontbraken in het dossier en oordeelde dat de procedure tot inbewaringstelling in overeenstemming was met de wettelijke vereisten. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de bevoegdheid van de vreemdelingenrechter beperkt is tot de beoordeling van op de Vw gebaseerde vrijheidsontnemingen, en dat andere bevoegdheden niet door deze rechter kunnen worden beoordeeld. De uitspraak werd gedaan door mr. C. van Linschoten, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. P. Bruins-Langedijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 03/67463 VRONTN
UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1969, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser,
verblijvende in het politiebureau te Zaandijk,
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: H.A. Kras, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Verweerder heeft op 27 december 2003 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
Eiser heeft hiertegen op 29 december 2003 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 5 januari 2004. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe aan dat in het dossier essentiële stukken ontbreken, waardoor niet kan worden nagegaan of de inbewaringstelling rechtmatig heeft plaatsgevonden. Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij op 24 december 2003 is aangehouden op vreemdelingrechtelijke gronden, welke onjuist bleken te zijn. Hierdoor is ook de gehele vervolgprocedure onrechtmatig. Tenslotte stelt eiser dat verweerder de procedure die zou moeten leiden tot verwijdering van eiser onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet gebleken is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
Er zijn voldoende gronden om eiser in bewaring te stellen. Eiser wordt verdacht van het plegen van een misdrijf en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Eiser beschikt niet over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Het Ierse rijbewijs waarover eiser tijdens zijn staandehouding beschikte, kan niet als een dergelijk identiteitspapier worden gezien. De rechtbank is echter van oordeel dat de grond “door de IND gesignaleerd staat als heeft zich onttrokken aan toezicht” niet kan worden geaccepteerd nu verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat hem hierover niets bekend is.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat eiser, anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, op 24 december 2003 is staandegehouden op grond van artikel 50 Vw. Eerst nadat eiser in het kader van dit artikel aan zijn kleding is onderzocht, werd een niet op zijn naam gesteld paspoort aangetroffen waarna eiser is aangehouden als verdachte van een strafbaar feit. Na afhandeling van dit strafrechtelijke traject is eiser op 27 december 2003 overgedragen aan de vreemdelingendienst, waarna hij in bewaring is gesteld.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (onder andere in de uitspraak van 26 juli 2001, JV 2001/234) is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. De bevoegdheid van de bijzondere rechter in vreemdelingenzaken is in de Vw beperkt tot de beoordeling van op die wet gebaseerde vrijheidsontnemingen. Die wet biedt de rechtbank derhalve geen ruimte om zich een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van aan de bewaring voorafgaande aanwending van strafrechtelijke bevoegdheden. Daartoe moet men zich wenden tot de ter zake van strafvorderlijk optreden aangewezen rechter of tot een rechter met een algemene bevoegdheid.
Slechts indien de onrechtmatigheid van de aanwending van zodanige bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank staat in deze procedure slechts ter toetsing de maatregel tot bewaring van 27 december 2003 en de onmiddellijk daaraan voorafgaande vreemdelingrechtelijke procedure. Nu eiser voorafgaande aan de maatregel tot bewaring eiser op 27 december 2003 te 14:00 uur is overgedragen aan de vreemdelingendienst, strekt de toetsing van de rechtbank slechts vanaf dat moment.
De rechtbank volgt eiser niet in diens stelling dat het dossier zodanig onvolledig is, dan wel dat er essentiële stukken uit het dossier ontbreken, dat de rechtbank zich geen oordeel kan vormen over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat dergelijke stukken zich niet in het dossier zouden bevinden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de informatie, die eiser ter zitting naar voren heeft gebracht en welke niet uit het dossier kan worden afgeleid, evenmin kan leiden tot het aannemen van de onrechtmatigheid van de bewaring.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend is met de verwijdering van eiser. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat er een onderzoek is ingesteld naar het verblijfsrecht van eiser in Ierland. In dit stadium van de procedure acht de rechtbank het niet onredelijk dat verweerder de uitkomst van dit onderzoek nog kan afwachten terwijl eiser zich in bewaring bevindt.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in strijd zijn met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Linschoten, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2004, in tegenwoordigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, als griffier.
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.