Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nrs: AWB 03 / 65566 BEPTDN F (voorlopige voorziening)
AWB 03 / 65564 BEPTDN F (beroepszaak)
inzake: , toegekende geboortedatum [...] 1983, naar eigen zeggen geboren op [...] 1986, van Indiase nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. J.T.A. Bos, advocaat te Utrecht,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.S. Trouwborst, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 14 december 2003, aan verzoeker uitgereikt op 16 december 2003, (IND nr. 0311.05.0510), is de door verzoeker op 5 november 2003 ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. In dit besluit heeft verweerder tevens geweigerd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (a.m.v.)” te verlenen. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 17 december 2003 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 17 december 2003 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 29 januari 2004. Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag en het niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “ verblijf als a.m.v.” in rechte stand kunnen houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.4 Uit het dossier blijkt dat er bij verweerder twijfel bestond over de gestelde minderjarigheid van verzoeker en dat verzoeker om die reden in de gelegenheid is gesteld een leeftijdsonderzoek te ondergaan. Verzoeker heeft daartoe op 7 november 2003 een verzoek ingediend. Het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden op 19 november 2003 in het Diagnostisch Centrum te Eindhoven. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een verslag, met bijlagen, van een onderzoek naar de leeftijd van verzoeker van drs. H. Th. van der Pas van 20 november 2003. In de conclusies bij het verslag staat dat aan verzoeker een leeftijd van twintig jaar of ouder wordt toegekend en dat verzoeker niet als minderjarig ten tijde van zijn asielaanvraag kan worden aangemerkt. Gelet op dit resultaat van het leeftijdsonderzoek heeft verweerder aan verzoeker de fictieve geboortedatum van [...] 1983 toegekend. Het leeftijdsonderzoek bestaat uit een verslag van een onderzoek naar de leeftijd van de vreemdeling, waarbij als bijlage onder meer vier beoordelingen van röntgenfoto’s van het hand/polsgebied en van de sleutelbeenderen van de vreemdeling zijn gevoegd. Twee verschillende personen hebben deze röntgenfoto’s beoordeeld en deze beoordelingen geparafeerd en gedateerd. Volgens het onderschrift bij de beoordelingen zijn deze verricht door een radioloog en kan de Minister strikt vertrouwelijk geïnformeerd worden over de naam van de betrokken radioloog.
2.5 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker is afkomstig uit het dorp B op de grens met Pakistan waar men veel last heeft van terrorisme. In februari 2003 ontdekte een werknemer van verzoekers familie dat er wapens bij het land lagen en dat daar terroristen waren. Toen de werknemer, verzoekers vader en een oom gingen kijken, werden de terroristen bang. Verzoekers vader lichtte het dorpshoofd in dat op zijn beurt weer de politie inlichtte. Daarop werden de terroristen ’s middags omsingeld en opgepakt of doodgeschoten door de politie. De politie dacht dat verzoeker en zijn familie de terroristen onderdak hadden geboden en was boos dat ze niet direct waren ingelicht. De terroristen kwamen erachter dat verzoeker en zijn familie de politie hadden ingelicht en wilden wraak nemen. Dorpsbewoners zeiden dat het gevaarlijk was voor verzoeker om in het dorp te blijven en daarom reisde verzoeker naar Delhi waar hij tot 2 oktober 2003 in een Sikh-tempel bleef. In de tussentijd reisde verzoeker twee keer terug naar zijn dorp, in april en mei 2003, en toen werd verzoeker samen met zijn vader gearresteerd en respectievelijk twee dagen en één dag vastgehouden door de politie. In april werd verzoeker ook gemarteld.
2.6 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit -samengevat en voorzover van belang- op het volgende standpunt gesteld. Verzoeker heeft verwijtbaar geen reis-, identiteits- en nationaliteitsdocumenten overgelegd, zodat afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. De omstandigheid dat verzoeker geen enkel document met betrekking tot zijn gestelde identiteit en nationaliteit heeft overgelegd, klemt te meer nu er, zoals in het navolgende wordt overwogen, geen geloof kan worden gehecht aan zijn verklaringen met betrekking tot de door hem opgegeven geboortedatum. Uit het leeftijdsonderzoek blijkt dat verzoeker ten tijde van zijn aanvraag geacht wordt twintig jaar of ouder te zijn. Het feit dat verzoeker na confrontatie met het resultaat van het leeftijdsonderzoek heeft volhard in zijn verklaring dat hij zeventien jaar oud is, doet dan ook op voorhand afbreuk aan zijn oprechtheid en de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Indien ondanks het voorgaande wordt uitgegaan van de geloofwaardigheid van het asielrelaas kan in verzoekers verklaringen geen reden worden gevonden om hem aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ambtshalve is overwogen dat verzoeker op grond van het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw. Uit het leeftijdsonderzoek is immers gebleken dat verzoeker ten tijde van zijn asielaanvraag minimaal twintig jaar oud was. Ingevolge de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 oktober 2003 (200304904/1) werken thans alle radiologen met een ondertekend verslag waarbij de ondertekening bestaat uit een paraaf. Ook in onderhavige zaak is dit gebeurd. Verweerder heeft hiermee voldaan aan het vereiste zoals gesteld in voornoemde uitspraak van de Afdeling.
2.7 Verzoeker heeft daartegen in beroep het volgende aangevoerd. Voorzover het besluit ten aanzien van verzoekers beroep op vluchtelingschap is gebaseerd op de resultaten van het leeftijdsonderzoek is het onzorgvuldig. Voor de verdere beoordeling van zijn beroep op toelating als vluchteling refereert verzoeker zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
Voorzover het besluit ziet op het niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier verwijst verzoeker naar voornoemde uitspraak van de Afdeling. Gelet op deze uitspraak is het besluit in strijd met artikel 3:2 Awb nu in het leeftijdsonderzoek, dat aan het besluit ten grondslag ligt, niet is aangegeven door welke deskundigen dit onderzoek is uitgevoerd. Daarbij is niet gebleken dat verweerder heeft gecontroleerd wie de verklaringen heeft afgegeven en of deze personen terzake kundige radiologen zijn. De vreemdeling heeft daarbij tevens verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 11 december 2003 (AWB 03/60773 en AWB 03/60771 BEPTDN) waarin is geoordeeld dat in het onderhavige geval verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. Het feit dat beide radiologen een paraaf en datum hebben gezet op de beoordeling en verweerder geïnformeerd kan worden over de naam van de betrokken radioloog maakt dit niet anders volgens de rechtbank. Tevens doet verzoeker een beroep op het gelijkheidsbeginsel nu verweerder het bestreden besluit in de zaak van R. Kumar (Ind.nr. 0311.05.0292) heeft ingetrokken en het in die zaak eveneens draaide om deze problematiek aangaande het leeftijdsonderzoek.
Voorts is verzoeker ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om een contra-expertise te laten uitvoeren.
2.8 Ter zitting heeft verweerder gesteld dat inzake het leeftijdsonderzoek voldaan is aan de zorgvuldigheidseisen zoals deze zijn geformuleerd door de Afdeling in voornoemde uitspraak, nu het verslag van bevindingen door de radiologen is geparafeerd en een lijst is opgesteld met daarop de namen van de radiologen die de röntgenfoto’s beoordelen, zodat verweerder kan controleren wie de parafen hebben gezet. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Roermond van 24 december 2003 (AWB 01/68554). Daarin is geoordeeld dat verweerder zich ingevolge artikel 3:2 Awb ervan heeft vergewist dat het leeftijdsonderzoek op deugdelijke en zorgvuldige wijze is verricht, zodat het onderzoek de daaraan verbonden conclusies kan dragen. Een en ander blijkt uit de door de betrokken radiologen ondertekende verslagen van bevindingen die als bijlagen bij het leeftijdsonderzoek zijn opgenomen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.9 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die voldoet aan een of meer van de in artikel 29, eerste lid, Vw vermelde toelatingsgronden. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt de aanvraag afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.10 Uit het besluit blijkt dat verweerder zijn stelling dat ernstig afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid van verzoekers verklaringen mede baseert op de uitkomst van het leeftijdsonderzoek. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter eerst de grieven van verzoeker ten aanzien van het leeftijdsonderzoek beoordelen alvorens het besluit ten aanzien van verzoekers beroep op vluchtelingschap te beoordelen.
2.11 Verzoeker doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van voornoemde zaak van R. Kumar. Ter zitting heeft verweerder echter gesteld dat het besluit in die zaak is ingetrokken om andere redenen dan vanwege het leeftijdsonderzoek. Verzoekers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet.
2.12 De Afdeling heeft zich in voornoemde uitspraak van 23 oktober 2003 uitgesproken over het leeftijdsonderzoek en heeft daarin geoordeeld dat verweerder zich ingevolge artikel 3:2 Awb ervan dient te vergewissen dat het onderzoek op deugdelijke en zorgvuldige wijze is verricht indien hij zijn besluitvorming op de asielaanvraag, in het bijzonder de beoordeling van de geloofwaardigheid van het onderliggende asielrelaas, in bepaalde gevallen mede wenst te baseren op een leeftijdsonderzoek. Verweerder dient zich dan te richten tot een adviseur die beschikt over de deskundigheid die noodzakelijk is voor het te verrichten onderzoek. Om te kunnen beoordelen of dit onderzoek zorgvuldig is verlopen en volledig is geweest, moet verweerder beschikken over een verslag van de bevindingen waarvoor de deskundige blijkens de ondertekening van dat verslag de verantwoordelijkheid neemt, ook als hij zijn naam niet op voorhand bekend wenst te maken. In het dossier van de zaak van verzoeker bevinden zich geparafeerde verklaringen van de personen die deze beoordeling hebben verricht.
2.13 Zoals de Afdeling in voornoemde uitspraak heeft overwogen, dient verweerder er zich ingevolge artikel 3:2 Awb van te vergewissen dat het leeftijdsonderzoek op deugdelijke en zorgvuldige wijze is verricht, zodat het de daaraan verbonden conclusies kan dragen alvorens het aan een besluit ten grondslag te leggen. Dat leidt er toe dat in ieder geval vast moet staan dat de röntgenfoto’s beoordeeld zijn door medici die beschikken over de deskundigheid om dergelijke röntgenfoto’s te beoordelen en die in die hoedanigheid onder toezicht staan. In dit geval heeft verweerder slechts gesteld dat hij op grond van een beschikbare lijst met namen van radiologen die behoren bij de parafen onder de beoordelingen, de identiteit van de onderzoekers die de beoordelingen hebben geparafeerd kan vaststellen, maar desgevraagd heeft verweerder meegedeeld dat hij dit feitelijk niet heeft gedaan. De voorzieningenrechter moet dus concluderen dat verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd op de resultaten van een onderzoek waarvan hij voorafgaand aan het nemen van het besluit niet heeft vastgesteld dat het is uitgevoerd door deskundigen en door welke deskundigen.
2.14 De stelling van verweerder dat het onderzoek op deugdelijke en zorgvuldige wijze is verricht nu dit is uitgevoerd door drs. H. Th. van der Pas die deskundig is en die heeft vastgesteld dat de beoordelingen door radiologen zijn uitgevoerd, kan in het voorgaande geen verandering brengen. Aangezien verweerder de conclusies van het onderzoek ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit, dient hij zich immers zelf te vergewissen van de deugdelijkheid van het onderzoek en kan hij daarvoor niet afgaan op het oordeel van drs. H. Th. van der Pas.
2.15 Gezien het voorgaande heeft verweerder niet voldaan aan zijn vergewisplicht. De resultaten van het leeftijdsonderzoek heeft hij dan ook niet ten grondslag kunnen leggen aan het besluit om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als a.m.v.” te weigeren. Het besluit zal dan ook in zoverre worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 Awb en het beroep zal dienaangaande gegrond worden verklaard. De door verzoeker aangevoerde grief met betrekking tot de contra-expertise behoeft geen behandeling meer.
2.16 Nu verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht heeft hij het leeftijdsonderzoek tevens niet mede ten grondslag kunnen leggen aan zijn stelling dat ernstig afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid. Het besluit is in zoverre dan ook in strijd met artikel 3:2 Awb. Dit leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit voorzover dit ziet op eisers asielaanvraag. Onder verwijzing naar het bestreden besluit en de overwegingen daarin, die in zoverre niet inhoudelijk zijn aangevochten, overweegt de rechtbank dat verweerder daarin terecht heeft gesteld dat ook indien van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas moet worden uitgegaan, daaruit niet blijkt dat eiser gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag.
2.17 Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening.
2.18 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- in de voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en op € 322,-- in de beroepszaak (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1) . Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep ongegrond voorzover dit ziet op het gedeelte van het besluit van 16 december 2003 dat betrekking heeft op de asielaanvraag van verzoeker;
3.2 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 16 december 2003 voorzover dit ziet op het gedeelte van het besluit dat betrekking heeft op de ambtshalve weigering tot verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als a.m.v.”;
3.3 draagt verweerder op een besluit te nemen met betrekking tot de vraag of verzoeker in aanmerking komt voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als a.m.v.” met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2004, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Kruithof als griffier.
Afschrift verzonden op: 12 februari 2004
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.