ECLI:NL:RBSGR:2004:AO6185

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/3516, 04/3515
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inwilligbaarheid van een asielaanvraag en de rol van vertrouwelijke notities in het nader gehoor

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 februari 2004 uitspraak gedaan over de afwijzing van een asielaanvraag door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De verzoeker, een Nigeriaanse man, had op 20 januari 2004 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 24 januari 2004 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de vermeende onbetrouwbaarheid van zijn verklaringen, die volgens de verweerder tegenstrijdigheden vertoonden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vertrouwelijke notitie van een gesprek tussen de verzoeker en zijn rechtshulpverlener ten onrechte door de verweerder is gebruikt tijdens het nader gehoor. Dit heeft geleid tot een negatieve beïnvloeding van het verloop van het gehoor en heeft de geloofwaardigheid van de verzoeker aangetast. De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag niet zorgvuldig was voorbereid en dat de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de verweerder om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 04/3516 BEPTDN F (voorlopige voorziening)
AWB 04/3515 BEPTDN F (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1980, van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. B.D.W. Martens, advocaat te 's- Gravenhage,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. C.R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 24 januari 2004, (IND nr 0401.20.0383), is de door verzoeker op 20 januari 2004 ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 24 januari 2004 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van eveneens 24 januari 2004 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 3 februari 2004. Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die voldoet aan een of meer van de in artikel 29, eerste lid, Vw vermelde toelatingsgronden. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt de aanvraag afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.6 Ter onderbouwing van zijn asielaanvraag heeft verzoeker - kort samengevat - naar voren gebracht dat zijn vader een neef had Bola Ige genaamd. Ige en verzoekers vader hadden een hechte vriendschapsband. Ige was in Nigeria een belangrijk politicus en een vooraanstaand, prominent man. Zo was hij onder andere landsadvocaat en Minister van Stroom en Staal. Ige is in december 2002 op brute wijze vermoord. Verzoekers vader, die gefrustreerd was over de wijze waarop de Nigeriaanse overheid de zaak had aangepakt, heeft met de hulp van een drietal vooraanstaande partijleden een eigen onderzoek opgestart naar de moord op zijn neef. Daaruit bleek dat een aantal vooraanstaande functionarissen van de huidige regering en vooraanstaande leden van de partij van president Obasanjo mede de hand hadden gehad in de moord op Ige. Dit ondergrondse onderzoek alsmede de namen van hen die er bij waren betrokken, zijn bij de regering verraden voor geld. Vervolgens zijn eind november twee van de onderzoekers vermoord. Verzoeker werd van het vorengaande begin december 2003 door zijn vader tot in detail op de hoogte gesteld. Op 14 december 2003 ’s avonds werd verzoeker op straat door drie mannen staande gehouden. Zij sloegen hem en vroegen hem waar zijn vader was. Ook werd hij met de dood bedreigd. Verzoeker heeft geen aangifte durven doen omdat het hier om een overheidskwestie ging. Omdat verzoeker wist dat als ze zijn vader niet zouden kunnen vinden ze bij hem zouden terugkomen, heeft hij Nigeria op 19 januari 2004 verlaten.
2.7 In het bestreden besluit heeft verweerder zich onder verwijzing naar artikel 31, tweede lid aanhef en onder f, Vw op het standpunt gesteld dat verzoeker geen enkel document heeft overgelegd ter staving van zijn identiteit en nationaliteit en dat uit zijn verklaringen niet kan worden afgeleid dat het ontbreken van documenten hem niet kan worden aangerekend. Uit het vorengaande volgt in de opvatting van verweerder dat de oprechtheid van verzoekers asielrelaas op voorhand is aangetast en dat afbreuk is gedaan aan de algehele geloofwaardigheid van het asielrelaas.
Voorts is verweerder van mening dat verzoeker op een aantal essentiële punten tegenstrijdige en onjuiste verklaringen afgelegd. Zo heeft hij bij herhaling verklaard dat Bola Ige in december 2002 is vermoord, terwijl uit het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 10 oktober 2003 (DPV/AM 812939) is gebleken dat Bola Ige op 23 december 2001 is gedood. Ook nadat verzoeker is gewezen op de feitelijke onjuistheid van zijn uitspraak en aan hem het juiste jaartal is meegedeeld, heeft hij volhard in zijn onjuiste stelling. Verzoeker heeft ook nog verklaard dat hij Ige in het tweede kwartaal van 2002 persoonlijk heeft gezien. Gelet op het feit dat deze gebeurtenis de kern van verzoekers asielrelaas vormt, is in de opvatting van verweerder de geloofwaardigheid van zijn verklaringen reeds om die reden ernstig aangetast.
Daarnaast heeft verzoeker eerst verklaard dat Bola Ige de broer was van zijn vader en vervolgens dat zij neven waren. Verzoeker heeft blijkens de notitie van mr. W. Blaauw d.d. 22 januari 2004 over de voorbereiding van het nader gehoor (hierna: de notitie) verklaard dat hij door twee mannen is aangevallen, doch tijdens het nader gehoor heeft hij verklaard dat hij door drie mannen is aangevallen. Verzoeker heeft tijdens het eerste gehoor verklaard dat hij tot zijn vertrek uit Nigeria op 19 januari 2004 op zijn huisadres heeft verbleven, terwijl hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij reeds voor deze datum is ondergedoken. Voor voornoemde tegenstrijdigheden heeft verzoeker geen afdoende verklaring gegeven, zodat deze hem worden aangerekend.
Ook heeft verzoeker vage en niet onderbouwde verklaringen afgelegd over relevante punten, die direct samenhangen met zijn gestelde vrees, waardoor de geloofwaardigheid verder wordt aangetast. Zo heeft verzoeker nauwelijks iets kunnen verklaren over de omstandigheid waaronder Bola Ige is vermoord, de gebeurtenissen rond de begrafenis en wanneer hij is begraven. Zeker nu verzoeker aanvankelijk heeft verklaard dat er een hechte relatie is geweest tussen zijn vader en Bola Ige en deze laatste juist veel voor de familie heeft betekend, financieel en anderszins, mag worden verondersteld dat hij hierover meer dient te weten. Dit is echter niet gebleken. Verzoeker heeft niet kunnen verklaren wie de officiële commissie heeft geleid, die het onderzoek heeft gedaan naar de dood van Bola Ige, terwijl van hem mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van deze kernaspecten. Verweerder acht het opmerkelijk dat verzoeker niet heeft kunnen duiden wat de rol was van zijn vader bij het officieuze onderzoek naar de dood van Bola Ige of wat voor onderzoek zijn vader nu precies heeft uitgevoerd. Ofschoon verzoeker heeft verklaard dat is aangetoond dat topfunctionarissen en vooraanstaande leden van de PDP de motivatie hebben gehad om Bola Ige te doden, heeft hij niet concreet kunnen vertellen over welke personen het zou gaan.
Tot slot is verweerder van mening dat de tegenstrijdigheden die zijn geconstateerd op basis van de notitie verzoeker kunnen worden aangerekend. De stelling dat het hier zou gaan om een vertrouwelijk gesprek tussen mr. W. Blaauw en verzoeker wordt niet gevolgd nu gelet op de stempel van 22 januari 2004 en de tijdsmelding in deze kon worden aangenomen dat het door de rechtshulpverlener is bedoeld als zijnde een verslag aan verweerder van de voorbereiding van het nader gehoor, waardoor deze kon worden meegenomen in de besluitvorming. Op grond van het vorengaande is verweerder concluderend van mening dat geen geloof kan worden gehecht aan zijn verklaringen omtrent de problemen die hij in Nigeria stelt te hebben ondervonden.
2.8 In de gronden van het beroep heeft de gemachtigde zich - zakelijk weergegeven en voor zover relevant voor de beoordeling van het thans voorliggende geschil - op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat niet binnen 48 procesuren op de aanvraag is beslist. Daartoe heeft de gemachtigde verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober 2003 (procedurenummer 200304447/1), waarin in een het aanmeldcentrum Rijsbergen betreffende zaak is geoordeeld, dat de 48-uurstermijn aanvangt met het opmaken van het rapport door de Vreemdelingendienst betreffende de identiteit van verzoeker en dat de vergelijking van vingerafdrukken en de daarmee samenhangende vraagstelling niet kunnen worden beschouwd als zijnde van louter administratieve aard. Namens verzoeker wordt betoogd dat deze regel ook geldt voor aanvragen die op het aanmeldcentrum te Schiphol zijn behandeld. In vervolg hierop heeft de gemachtigde gemotiveerd aangegeven, dat indien het onderzoek ex artikel 55, tweede lid, Vw, bij het onderzoek naar de asielaanvraag zou worden betrokken, deze asielaanvraag niet is afgedaan binnen 48 procesuren.
Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat verweerder onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van de notitie die een weergave behelst van een vertrouwelijk, het nader gehoor voorbereidend gesprek tussen verzoeker en zijn advocaat en dat verzoeker dientengevolge geen eerlijke procedure heeft gehad. Op het moment dat verzoeker tijdens het nader gehoor met de notitie werd geconfronteerd, raakte hij volstrekt uit balans. Hierdoor heeft hij niet in vrijheid zijn verklaringen in het nader gehoor kunnen afleggen en het rapport van nader gehoor kan derhalve niet dienen als basis voor het bestreden besluit. Gegeven het vorengaande behoort aan verzoeker niet te worden tegengeworpen, dat hij tijdens het nader gehoor anders heeft verklaard dan in het vertrouwelijk gesprek tussen hem en zijn advocaat. De gemachtigde is van mening dat nu verzoeker door de confrontatie met de notitie tijdens het nader gehoor uit balans is gebracht, niet kan worden uitgesloten dat hij onvoldoende rustig heeft kunnen nadenken over de hem gestelde vragen, waardoor hij zich heeft vergist in de overlijdensdatum van Bola Ige, terwijl dit in de opvatting van verweerder de kern van verzoekers asielrelaas vormt. Op grond van het vorengaande is de gemachtigde van mening dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat deze dient te worden vernietigd.
2.9 Ter zitting hebben partijen aangegeven dat niet meer kan worden achterhaald hoe de notitie in het dossier van verweerder terecht is gekomen. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, gegeven de onduidelijkheid omtrent de feitelijke gang van zaken, moet worden aangenomen dat de notitie niet voor verweerder bestemd was, dat verzoeker ten onrechte met dit stuk is geconfronteerd tijdens het nader gehoor en dat de tegenstrijdigheid tussen zijn verklaring in de notitie en die ten tijde van het nader gehoor hem niet langer zal worden tegengeworpen.
2.10 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ten aanzien van het beroep op overschrijding van de 48-uurstermijn:
2.11 De ac-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. De gemachtigde van verzoeker heeft ter onderbouwing van de stelling dat zijn asielverzoek niet binnen 48 uur is afgedaan gesteld dat de maatregelen als genoemd in artikel 55, tweede lid, Vw zijn bedoeld als ondersteuning van de aanvraag en derhalve niet beheersmatig zijn, waarbij hij heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 oktober 2003 (kenmerk 200304447/1).
2.12 Voor het aanmeldcentrum Schiphol geldt volgens hoofdstuk C3/12.1.3 Vc dat de 48-uursprocedure aanvangt op het moment dat de vreemdeling van de luchthaven wordt overgebracht naar het aanmeldcentrum en het aanmeldcentrum daadwerkelijk is binnengetreden (deurkrukcriterium).
2.13 In artikel 55, tweede lid, Vw wordt bepaald dat de daar bedoelde ambtenaren bevoegd zijn ter ondersteuning van het onderzoek of een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw kan worden ingewilligd, om een vreemdeling aan diens kleding of lichaam te onderzoeken alsmede zijn bagage te doorzoeken met het oog op de eventuele aanwezigheid van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag.
2.14 De voorzieningenrechter is van oordeel dat de 48-uurstermijn in dit geval is aangevangen met de aanmelding van verzoeker bij het ac-Schiphol op 20 januari 2004 om 20.25 uur. Niet gesteld of gebleken is dat de vergelijking van de opgenomen vingerafdrukken heeft plaatsgevonden voor het tijdstip van de aanmelding van verzoeker. Dat verzoeker eerder op die dag om 19.00 uur op grond van artikel 55, tweede lid, Vw is gefouilleerd, maakt dit oordeel niet anders. De bevoegdheid als bedoeld in artikel 55, tweede lid, Vw bestaat reeds voordat de vreemdeling een aanvraag heeft ingediend, namelijk als hij te kennen geeft een aanvraag te willen aandienen. Deze fouilleringen moeten worden gezien als activiteiten van beheersmatige of administratieve aard, nu zij er slechts op gericht zijn om - in een zo vroeg mogelijk stadium - ter ondersteuning van het onderzoek vast te stellen of de vreemdeling beschikt over de in artikel 55, tweede lid, Vw bedoelde papieren, documenten of bescheiden. Van een onderzoek vóór de aanmelding van verzoeker bij het ac-Schiphol naar de aard, de inhoud of de betekenis van bij verzoekers aangetroffen bescheiden, gericht op de in te dienen aanvraag, is in het onderhavige geval geen sprake geweest.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aanvraag van verzoeker binnen de door de wet gestelde termijn van 48-procesuren door verweerder is afgedaan.
Ten aanzien van het asielberoep:
2.15 Zonder afbreuk te doen aan het belang van andere zich in het dossier bevindende stukken, is voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de asielaanvraag het rapport van nader gehoor het belangrijkste brondocument, nu met name tijdens dat gehoor de asielmotieven door de vreemdeling naar voren worden gebracht. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder verzoeker tijdens het nader gehoor twee keer (pagina 7 bovenaan en pagina 8 van het rapport van nader gehoor) de vertrouwelijke notitie van het gesprek tussen hem en zijn rechtshulpverlener, mr. W. Blaauw, heeft voorgehouden en deze heeft gebruikt ten bewijze van een gesignaleerde tegenstrijdigheid in verzoekers asielrelaas. De bespreking van deze notitie vond plaats middenin het nader gehoor en voordat verzoeker is ondervraagd over het tijdstip van overlijden van Bola Ige. Dit laatste onderdeel van de verklaring wordt in het bestreden besluit gebruikt als een belangrijke grond voor de afwijzing van de aanvraag, terwijl ook de tegenstrijdigheid tussen hetgeen verzoeker blijkens de notitie met mr. Blaauw had besproken en zijn verklaring in het nader gehoor daaraan ten grondslag wordt gelegd. Zoals reeds gememoreerd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting bevestigd dat - nu niet duidelijk is hoe de notitie bij verweerder in het dossier is gekomen - moet worden aangenomen dat de vertrouwelijke notitie niet voor verweerder bestemd was en dat verzoeker ten onrechte met dit stuk is geconfronteerd tijdens het nader gehoor. De voorzieningenrechter is van oordeel dat bij deze stand van zaken niet kan worden uitgesloten dat, zoals door verzoeker is gesteld, het verloop van het nader gehoor door voornoemde gang zaken negatief is beïnvloed. Gegeven het belang dat moet worden gehecht aan een behoorlijk verloop van het nader gehoor, leidt dit tot de conclusie dat verweerder het besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en verweerder verzoeker nogmaals omtrent zijn asielmotieven zal moeten horen.
2.16 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure afgewezen. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 Awb. Het beroep tegen het afwijzende besluit op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.17 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- in de voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en op € 322,-- in de beroepszaak (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 24 januari 2004;
3.2 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 20 januari 2004;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. de Greeve, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2004, in tegenwoordigheid van mr. J. Poggemeier als griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.