RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/037580-03
rolnummer 0004
's-Gravenhage, 23 maart 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring De IJssel, te Krimpen aan den IJssel.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 maart 2004 en 10 maart 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Moszkowicz, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Mos heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 2 sub a en b wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 1 eerste en tweede alternatief/ cumulatief en feit 2 sub c telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar alsmede een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Nietigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de dagvaarding met betrekking tot feit 1 nietig zou moeten worden verklaard nu de vermeende gedraging niet gekwalificeerd kan worden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt het volgende.
Door de officier van justitie is telastegelegd, voorzover hier van belang, dat verdachte ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, opzettelijk brand te stichten in een woning, gelegen aan de [adres], terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar te duchten was (...). Het bestanddeel "voor een ander" zoals vermeld in artikel 157 sub b van het Wetboek van Strafrecht is niet in de telastelegging opgenomen hetgeen, naar het oordeel van de rechtbank, een kennelijk misslag behelst. De rechtbank is van oordeel dat de telastelegging voldoende feitelijk omschreven is waardoor er geen onduidelijkheid is omtrent hetgeen verdachte wordt verweten. Derhalve verwerpt de rechtbank het verweer.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder feit 2 sub a en b is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 eerste alternatief/cumulatief, 1 tweede alternatief/ cumulatief en 2 sub c vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan - kort gezegd - een poging tot brandstichting, graffiti spuiten en openlijk geweld. Verdachte heeft samen met zijn mededaders een plan ontwikkeld om de gemeente duidelijk te maken dat de Molukse jeugd in Moordrecht zich verveelt en de gemeente onder druk te zetten om meer voor de Molukse jeugd te doen. Het plan hield in dat een deel van de groep het gemeentehuis met politieke leuzen zou bekladden en een ander deel van de groep brand/rookbommen bij de woning van de burgemeester naar binnen zou gooien. Aan het plan is vervolgens uitvoering gegeven. Verdachte behoorde tot de groep die naar het gemeentehuis is gegaan om die te bekladden. Het andere deel van de groep is, zoals afgesproken, naar de woning van de burgemeester van Moordrecht gegaan. Vervolgens zijn in de brievenbus zelfgemaakte brand/rookbommen, bestaande uit pvc-buizen gevuld met sterretjes, geplaatst. De burgemeester en haar man lagen ten tijde van de poging tot brandstichting boven te slapen. De omstandigheid dat de bommen niet tot een uitslaande brand hebben geleid en hierdoor er zich geen ernstige persoonlijk ongelukken hebben voorgedaan, is geenszins aan de verdiensten van verdachte of zijn mededaders is te danken, maar aan het feit dat er in de hal waar de bommen terechtkwamen geen brandbare spullen aanwezig waren waardoor de schade beperkt is gebleven.
Naast de poging tot bandstichting heeft verdachte zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan het spuiten van politieke leuzen op het gemeentehuis. Het spuiten van graffiti is een zeer ergerlijk feit dat ook schade met zich brengt.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bekogelen van politieambtenaren en politievoertuigen.
Verdachte heeft door zijn handelen zoals bewezen verklaard blijk gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit en de eigendommen van anderen. Verdachte heeft bovendien geen respect getoond voor het wettelijke gezag van de politieambtenaren.
Door aldus te handelen heeft verdachte veel onrust en angst veroorzaakt bij de direct betrokkenen in het bijzonder maar ook in de maatschappij in het algemeen. De rechtbank rekent het verdachte dan ook zwaar aan dat hij door middel van geweld zijn standpunt duidelijk heeft willen maken. Een dergelijke handelswijze dient dan ook krachtig bestreden te worden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een op naam van verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte tijdens zijn jeugd in aanraking is geweest met politie en justitie voor soortgelijke feiten doch de laatste jaren geen strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op een voorlichtingsrapport van de reclassering opgemaakt en ondertekend door A.C.J. Schrama, Unitmanager en H. Arendse, reclasseringswerker, d.d. 13 januari 2004. De reclassering heeft zich onthouden van een strafadvies gezien de (grotendeels) ontkennende houding van verdachte. Op de reclassering komt verdachte over als een serieuze en rustige man die de ernst van zijn gedragingen niet heeft ingezien. Evenals ter terechtzitting heeft verdachte de hoop uitgesproken spoedig werk te kunnen vinden zodat hij geld kan verdienen om zijn collegegeld te kunnen betalen voor zijn vervolgstudie.
Al het voorgaande overwegende acht de rechtbank, gelet op de ernst van de strafbare feiten alsmede bezien vanuit het oogpunt van algemene preventie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen als "stok achter de deur" om verdachte ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.
Daarnaast acht de rechtbank oplegging van een werkstraf voor de maximale duur, conform de eis van de officier van justitie, passend. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat verdachte in het geheel een regisserende rol heeft gespeeld die groter is dan hijzelf wil toegeven. Gelet op de hem gegeven talenten had verdachte anders kunnen en moeten handelen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 141, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder feit 2 sub a en b telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 eerste alternatief/cumulatief, 1 tweede alternatief/ cumulatief en 2 sub c telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 eerste alternatief/ cumulatief:
medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 1 tweede alternatief/ cumulatief:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van feit 2, sub c:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen en personen;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 3 (drie) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 8 oktober 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 10 oktober 2003,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst van 9 maart 2004 tot 10 maart 2004,
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 (tweehonderdenveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 (honderdentwintig) DAGEN;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Hensen, voorzitter,
Moussault en Ferenschild, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Doorne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2004.