ECLI:NL:RBSGR:2004:AO6000

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.901094-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Quadekker
  • Walters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot opheffing van voorlopige hechtenis na einduitspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 maart 2004 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van een verdachte, die gedetineerd was in het huis van bewaring te Zoetermeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de twaalf-jaarsgrond, waarop de voorlopige hechtenis aanvankelijk was gebaseerd, niet meer van toepassing is door een partiële vrijspraak in het vonnis. De rechtbank heeft ook overwogen of de herhalingsgrond in dit stadium van de procedure kan worden toegevoegd, maar heeft dit afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen wettelijke basis is voor een expliciete toetsing van de gronden van de gevangenhouding door de raadkamer, maar bevestigt dat de raadkamer wel bevoegd is om de gronden inhoudelijk te toetsen. De rechtbank heeft de stukken in de zaak bekeken en de verdachte, zijn raadsman en de officier van justitie gehoord. De rechtbank concludeert dat de 12-jaarsgrond niet langer in stand kan blijven, omdat de verdachte voor het feit waarop deze grond steunde is vrijgesproken. De rechtbank is van mening dat het verzoek om de herhalingsgrond toe te voegen niet juist is, omdat dit lijkt te zijn gericht op het voortzetten van de voorlopige hechtenis om deze te laten overgaan in de executiefase. Daarom heeft de rechtbank besloten de voorlopige hechtenis op te heffen en de verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
parketnummer : 09.901094-03
De rechtbank, raadkamer in strafzaken, heeft gezien het verzoek van :
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in het huis van bewaring te Zoetermeer
ter griffie ingekomen op 12 maart 2004
strekkende tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft de stukken in deze zaak gezien.
In raadkamer zijn gehoord de verdachte en de raadsman, alsmede de officier van justitie.
Ingevolge het bepaalde in art 66 lid 2 Sv blijft een bevel gevangenhouding in beginsel geldig tot zestig dagen na de uitspraak.
In het onderhavige geval is uitspraak gedaan op 11 maart 2004, zodat genoemd bevel ook thans nog geldig is. Er is (nog) geen hoger beroep ingesteld.
De door de raadsman op geworpen vraag houdt –voor zover van belang- in of de gronden waarop het bevel steunt na de behandeling door de rechtbank en de datum van de uitspraak door de raadkamer nader kunnen worden getoetst aan de inhoud van de uitspraak.
Allereerst is de rechtbank van oordeel, dat nu er geen wettelijke bepaling is aan te wijzen op grond waarvan een college expliciet bevoegd is om een dergelijk verzoek te toetsen, de raadkamer die het bevel gevangenhouding heeft verleend kan gelden als bevoegde rechterlijk orgaan.
Vervolgens is de vraag aan de orde, of de raadkamer bevoegd is de gronden waarop de gevangenhouding steunt ook in dit stadium te toetsen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend; van belang is daarbij dat art 66 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering zich niet tegen inhoudelijke toetsing van de gronden verzet.
Ook een schorsingsverzoek in dit stadium van de procedure zou inhoudelijk moeten worden beoordeeld door de raadkamer.
Toekomend aan de inhoudelijke toetsing van de gronden in de onderhavige zaak, geeft de rechtbank als haar oordeel, dat de 12 -jaarsgrond niet langer in stand kan blijven, nu verdachte door de rechtbank voor het feit waarop deze grond steunde is vrijgesproken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit stadium alsnog op verzoek van de officier de herhalingsgrond toe te voegen omdat zij dit in dit stadium van de procedure op gespannen acht met het verbod van detournement de pouvoir.
Van belang is daarbij, dat er kennelijk bij de eerdere toestsingsmomenten door de rechter-commissaris, de raadkamer bij de gevangenhouding en de beide verlengingen en tenslotte door de zittingsrechter bij de behandeling en bij de einduitspraak , onvoldoende aanleiding werd geoordeeld om deze grond toe te voegen.
Om thans nu de 12-jaarsgrond vervalt, bij die gelegenheid over te gaan tot toevoeging van de herhalingsgrond, heeft naar het oordeel van de rechtbank geen ander oogmerk, dan dat de voorlopige hechtenis moet worden voortgezet teneinde deze te kunnen laten overgaan in de executiefase. Dit oogmerk acht de rechtbank echter niet juist.
De voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven en verdachte dient onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld.
BESLISSING :
De rechtbank beveelt de opheffing van de voorlopige hechtenis van voormelde verdachte en beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 17 maart 2004
door mr. Quadekker , vice-president,
in tegenwoordigheid van Walters , griffier.
fiat executie,
de officier van justitie