Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummers: Awb 03/49712 en Awb 03/49711
Datum uitspraak: 9 maart 2004
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
A ,
geboren op [...] 1973, eiseres, en
B,
geboren op [...] 1965, eiser,
mede namens hun minderjarige kinderen,
allen van Armeense nationaliteit,
gezamenlijk eisers,
gemachtigde mr. T. Arts,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder,
gemachtigde mr. A. van Blankenstein.
Bij besluit van 26 juni 1997 is eiseres in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf met als doel “medische behandeling”, met een geldigheidsduur van 19 juni 1997 tot 19 juni 1998. Eiser is voor die periode in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf met als doel verblijf bij echtgenote.
Op 14 mei 1998 hebben eisers aanvragen tot verlenging van de geldigheidsduur van de vergunningen tot verblijf gedaan. Bij besluiten van 25 oktober 2000 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
Eisers hebben daartegen op 22 november 2000 bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 5 en 6 december 2002 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Op 23 januari 2003 hebben eisers beroep ingesteld tegen deze besluiten.
Bij uitspraak van deze rechtbank (zittingsplaats Arnhem) van 18 april 2003 zijn de beroepen gegrond verklaard.
Bij besluiten van 19 augustus 2003 zijn de bezwaren van eisers van 22 november 2000 gegrond verklaard en zijn de verblijfsvergunningen van eisers verlengd voor de periode van 19 juni 1998 tot 19 juni 2004.
Tegen deze besluiten hebben eisers op 16 september 2003 beroep ingesteld.
Openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 januari 2004. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank de bestreden besluiten — de motivering waarop deze besluiten berusten daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen die besluiten aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres heeft beoogd verlenging van de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel “het ondergaan van medische behandeling” en eiser heeft beoogd verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning met als doel “verblijf bij echtgenote”. De aanvragen zijn door verweerder ingewilligd door de verblijfsvergunningen te verlengen met ingang van 19 juni 1998 tot 19 juni 2004.
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat aan hen een onjuiste verblijfsstatus is verleend. Eisers voeren aan dat onder het oude beleid de aan eisers verleende verblijfsvergunningen na drie jaar zouden zijn omgezet in een verblijfsvergunning zonder beperkingen. Deze verblijfsvergunningen zouden dan vervolgens op grond van artikel 115, lid 4, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) per 1 april 2001 zijn aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Eisers verwijzen daartoe naar twee andere zaken uit de praktijk van hun gemachtigde. Verder voeren eisers aan dat in de bestreden besluiten wordt vermeld dat aan eisers voortgezet verblijf wordt toegestaan, hetgeen zij interpreteren als voortgezet verblijf zoals bedoeld in artikel 3.51 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Voorts stellen eisers zich op het standpunt dat het ingevolge de wet niet mogelijk is de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning met als doel “het ondergaan van een medische behandeling” met zes jaar te verlengen.
4. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of verweerder op goede gronden de verblijfsvergunningen van eisers met een termijn van zes jaar heeft verlengd.
5. Aangezien de Vreemdelingenwet 2000 in werking is getreden voordat op het bezwaar was beslist, heeft verweerder (terecht) bezien of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier ingevolge de Vw 2000.
6. Ingevolge artikel 14, derde lid, van de Vw 2000 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren.
7. Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is het verblijfsrecht zoals bedoeld in artikel 14 van de Wet tijdelijk of niet-tijdelijk. Ingevolge artikel 3.5, tweede lid, onder n, van het Vb 2000, is het verblijfsrecht tijdelijk indien de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking, verband houdend met het ondergaan van medische behandeling.
8. Ingevolge artikel 3.57, van het Vb 2000 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, behoudens artikel 3.68, verleend voor ten hoogste één jaar en kan telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd.
9. Ingevolge artikel 3.67, lid 2, van het Vb 2000 kan in afwijking van artikel 3.57 Vb 2000, de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 alweer zou zijn geëindigd.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder de geldigheidsduur van de verblijfsvergunningen van eisers heeft verlengd met zes achtereenvolgende jaren. Een verlenging met deze termijn is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 14, derde lid, Vw 2000, waarin is bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren. Ook in het beleid van verweerder, zoals neergelegd in hoofdstuk B1/2.1.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc), is bepaald dat de tijdelijkheid van het verblijfsrecht niets te maken heeft met de omstandigheid dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor ten hoogste vijf jaren wordt verleend. Artikel 3.67, lid 2, van het Vb 2000 doet daar niet aan af, nu de bepalingen in het Vreemdelingenbesluit niet kunnen derogeren aan de Vw 2000. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden besluiten in strijd zijn met de Vreemdelingenwet 2000 nu verweerder vergunningen tot verblijf voor bepaalde tijd heeft verleend met een geldigheidsduur van langer dan vijf achtereenvolgende jaren. Het feit dat eisers hebben verzocht om verlenging van hun verblijfsvergunningen en niet om een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf of voor onbepaalde tijd kan aan het bovenstaande op zichzelf niet afdoen. Hetgeen eisers verzoeken kan immers nooit leiden tot het verlenen van een verblijfsvergunning die in strijd met de wet is.
11. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond. Aan een beoordeling van de overige beroepsgronden komt de rechtbank dan ook niet toe.
12. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Voorts bestaat aanleiding de Staat aan te wijzen als de rechtspersoon die aan eisers het door hen betaalde griffierecht dient te vergoeden.
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt de besluiten van 19 augustus 2003;
draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eisers € 116,- te betalen ter vergoeding van het door hen betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.E. Snijders en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2004 in tegenwoordigheid van mr. N.G.M. Roothans als griffier.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.