ECLI:NL:RBSGR:2004:AO5182
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en zicht op uitzetting van vreemdeling in het kader van Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 februari 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, een vreemdeling van Franse nationaliteit, die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser was al meer dan acht maanden in bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat er nog steeds voldoende zicht op uitzetting bestond. De rechtbank nam hierbij in overweging dat er een lopend laissez-passer onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten was en dat eiser niet bereid was om medewerking te verlenen aan de afgifte van de laissez-passer. Dit gebrek aan medewerking, samen met het feit dat eiser eerder was veroordeeld voor een misdrijf, leidde de rechtbank tot de conclusie dat het belang van de staat bij voortduring van de bewaring zwaarder woog dan het belang van eiser bij vrijlating.
De rechtbank benadrukte dat de Vreemdelingenwet geen maximum stelt aan de duur van de bewaring, maar dat de belangen van de vreemdeling naarmate de tijd verstrijkt steeds zwaarder moeten worden meegewogen. In eerdere uitspraken had de rechtbank al geoordeeld dat het belang van de staat bij de bewaring zwaarder woog dan dat van eiser, en deze lijn werd in de huidige uitspraak voortgezet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat er geen aanleiding was om de bewaring op te heffen, maar dat als er binnen afzienbare tijd geen positieve reactie van de Marokkaanse autoriteiten kwam, de situatie opnieuw beoordeeld zou moeten worden.