ECLI:NL:RBSGR:2004:AO5182

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/3686
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting van vreemdeling in het kader van Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 februari 2004 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van eiser, een vreemdeling van Franse nationaliteit, die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser was al meer dan acht maanden in bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat er nog steeds voldoende zicht op uitzetting bestond. De rechtbank nam hierbij in overweging dat er een lopend laissez-passer onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten was en dat eiser niet bereid was om medewerking te verlenen aan de afgifte van de laissez-passer. Dit gebrek aan medewerking, samen met het feit dat eiser eerder was veroordeeld voor een misdrijf, leidde de rechtbank tot de conclusie dat het belang van de staat bij voortduring van de bewaring zwaarder woog dan het belang van eiser bij vrijlating.

De rechtbank benadrukte dat de Vreemdelingenwet geen maximum stelt aan de duur van de bewaring, maar dat de belangen van de vreemdeling naarmate de tijd verstrijkt steeds zwaarder moeten worden meegewogen. In eerdere uitspraken had de rechtbank al geoordeeld dat het belang van de staat bij de bewaring zwaarder woog dan dat van eiser, en deze lijn werd in de huidige uitspraak voortgezet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat er geen aanleiding was om de bewaring op te heffen, maar dat als er binnen afzienbare tijd geen positieve reactie van de Marokkaanse autoriteiten kwam, de situatie opnieuw beoordeeld zou moeten worden.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 04/3686 VRONTN S4
uitspraak: 9 februari 2004
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren [...] 1979,
van Franse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0305.16.0188,
alias A,
thans verblijvende in het huis van bewaring te Ter Apel,
eiser,
gemachtigde: mr. J. Hofstede, advocaat te Almelo,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: dhr. D.A. Riezebos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 15 mei 2003 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Naar aanleiding van een eerder ingediende kennisgeving heeft de rechtbank laatstelijk bij uitspraak van 29 december 2003 geoordeeld dat het voortduren en de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig zijn.
Namens verweerder is de rechtbank op 26 januari 2004 op grond van artikel 96, vijfde lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd bij besluit van 15 mei 2003.
Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring.
De rechtbank heeft kennis genomen van de faxen van de gemachtigde van eiser, gedateerd 29 januari en 2 februari 2004.
Eiser noch zijn gemachtigde is op 2 februari 2004 ter zitting verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Thans is aan de orde de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van de eerdere kennisgeving feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die (het voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitzetting met voldoende voortvarendheid voorbereidt en dat - anders dan namens eiser is betoogd - thans nog voldoende zicht op uitzetting van eiser bestaat.
Hierbij acht de rechtbank van belang dat de bewaring van eiser nu weliswaar ruim acht en een halve maand duurt maar dat nog een laissez passer onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt waarop regelmatig wordt gerappelleerd.
Zoals de rechtbank al eerder overwoog stelt de Vreemdelingenwet geen maximum aan de duur van de bewaring van vreemdelingen wier uitzetting is gelast. Dit betekent evenwel niet dat de bewaring onbeperkt zou mogen voortduren. Naarmate de bewaring langer voortduurt, wordt het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld groter wordt. In de uitspraak van de rechtbank van 17 november 2003 overwoog de rechtbank dat, ondanks het feit dat de bewaring toen zes maanden duurde, het belang van verweerder bij het voortduren van de bewaring zwaarder woog dan het belang van eiser bij in vrijheidstelling. De rechtbank is ook thans nog van oordeel dat het belang van verweerder zwaarder dient te wegen, nu wederom is gebleken, bij het gehoor van 11 december 2003, dat eiser niet bereid is medewerking te verlenen en informatie te verstrekken waardoor de afgifte van een laissez passer zou kunnen worden bespoedigd. Eiser geeft geen concrete informatie en stelt niet meer terug te willen naar Marokko, geen papieren in Marokko te hebben en te zijn vergeten waar zijn broer en zus in Marokko wonen. De rechtbank acht bovendien van belang dat eiser veroordeeld is ter zake van een misdrijf.
De belangen van verweerder bij voortduring van de bewaring dienen thans nog zwaarder te wegen dan die van eiser bij opheffing daarvan. Derhalve bestaat thans geen aanleiding de opheffing van de bewaring te bevelen.
Wel is de rechtbank van oordeel dat indien niet binnen afzienbare termijn een positieve reactie van de kant van de Marokkaanse autoriteiten komt, het er voor gehouden zal moeten worden dat het zicht op uitzetting is komen te vervallen en dat verweerder alsdan tot opheffing van de bewaring zal dienen over te gaan.
Voldoende is gebleken dat de gronden van de bewaring nog steeds bestaan. Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de maatregel of de tenuitvoerlegging daarvan onrechtmatig moet worden geacht.
Het bovenstaande brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel niet in strijd zijn met de Vreemdelingenwet 2000 noch bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd zijn.
Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING
De rechtbank:
-verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. de Groot als griffier en uitgesproken op 9 februari 2004.
Afschrift verzonden: 11 februari 2004