De rechtbank is van oordeel, gelet op de tekst van de Vc 2000, dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute. In dit verband acht de rechtbank van belang dat in het rapport van de Koninklijke Marechaussee van 10 februari 2002 is gesteld dat uit onderzoek is gebleken dat er een schip was dat aan de door eiser opgegeven vertrek en aankomst criteria voldoet. Nu kennelijk een verifieerbaar element blijkt te kloppen, kan de conclusie zijn, gelet op de Vc 2000, dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen, gelet op in eerder genoemde uitspraak van 27 januari 2003, dat niet aan het vereiste wordt voldaan dat zich geen van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000 opgesomde omstandigheden voordoen. Dit betekent dat de minister diende te beoordelen of het relaas van op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Verweerder en eiser hebben in dit verband het volgende naar voren gebracht.
Verweerder meent dat het bevreemding wekt dat de autoriteiten van Guinee eiser gedurende drie maanden onder militaire bewaking zouden hebben laten behandelen in een ziekenhuis, alvorens hem over te plaatsen in een militair kamp alwaar hij ondervraagd en gemarteld zou zijn. Volgens verweerder valt niet in te zien waarom eiser zonder te worden ondervraagd, bewaakt zou worden in een ziekenhuis. Eiser meent dat ze hem wel eerst moesten laten herstellen, anders konden ze hem toch niets vragen.
Voorts meent verweerder dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd ten aanzien van de periode dat eiser weer kon zien en praten. Eiser bestrijdt dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Na een maand was hij in staat weer iets te zeggen, maar nog niet in staat een verklaring af te leggen. Na twee maanden was eiser wel in staat om een verklaring af te leggen, maar hield de arts hem een hand boven het hoofd. Na drie maanden werd eiser uit het ziekenhuis gehaald.
Naar het oordeel van verweerder wekt het voorts bevreemding dat juist eiser tijdens een biljart toernooi zou zijn gearresteerd en de autoriteiten juist de antecedenten van eiser hebben nagetrokken, terwijl de andere personen reeds waren vrijgelaten. Eiser meent dat de autoriteiten hem waarschijnlijk in de gaten hielden, hij was immers op borgstelling vrij. Eiser werd gearresteerd, omdat hij één van de organisatoren was van het toernooi. Omdat eiser geen documenten had, die waren immers ingenomen bij de eerste arrestatie, werd nader onderzoek ingesteld, waarbij vervolgens bleek dat hij eerder gedetineerd was geweest.
Verweerder vindt het voorts niet geloofwaardig dat eiser de naam van de eigenaar van het gebouw waar het biljart toernooi werd gehouden niet weet te noemen. Eiser is van mening dat dit niet ongeloofwaardig is, omdat een andere organisator van het toernooi deze eigenaar wel kende.
Volgens verweerder valt ook niet in te zien waarom eiser een wapen in zijn woning verstopt, gelet op het risico dat eiser hier mee zou lopen. Eiser bestrijdt dit in zoverre dat hij een verklaring geeft voor het feit dat hij, op aandringen van zijn moeder, het wapen van zijn broer als erfstuk in ontvangst heeft genomen.
Ten aanzien van de ontsnapping meent verweerder voorts dat de wijze waarop eiser is ontsnapt, ernstige bevreemding opwekt. Eiser meent dat een asielverzoek niet enkel op grond van een niet geloofwaardige detentie mag worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verweerder een aantal verklaringen bevreemdingwekkend acht en dat verweerder een aantal keren meent dat niet valt in te zien waarom bepaalde gebeurtenissen zouden hebben plaatsgevonden. Gelet op deze, niet nader onderbouwde, overwegingen van verweerder en gelet op de omstandigheid dat eiser aannemelijke verklaringen geeft voor dat wat verweerder bevreemdingwekkend acht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt niet heeft gebaseerd op de vraag of het relaas van op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. In dit verband acht de rechtbank voorts van belang dat verweerder in het bestreden besluit niet de conclusie trekt dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn, maar dat de verklaringen ernstige afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
De rechtbank is van oordeel, gelet op het voorgaande dat verweerder in redelijkheid niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is. Het bestreden besluit dient vanwege een motiveringsgebrek te worden vernietigd.
Het beroep is derhalve ongegrond.