RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
enkelvoudige kamer
regnr.: Awb 04/4398 VRONTN CM
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1956 te Ibadan,
alias A,
geboren op [...] 1958 te Lagos,
alias A,
geboren op [...] 1963 te Erin-Oshun,
Burger van Nigeria,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg,
Justitienummer: 0401.30.0059,
eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Eizenga, advocaat te Prinsenbeek;
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
verweerder,
vertegenwoordigd door drs. A.M. Zeeman,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Op 27 januari 2004 is eiser, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld (op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Verweerder heeft op 30 januari 2004 de rechtbank in kennis gesteld van het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring. Eiser wordt daardoor geacht beroep tegen dat besluit te hebben ingesteld (artikel 94, eerste lid, Vw 2000).
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 februari 2004. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig.
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd zijn.
Gemachtigde van eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de melding dat in een genoemd pand illegale personen zouden zijn gehuisvest, zoals te lezen in het proces-verbaal van staandehouding d.d. 27 januari 2004, onvoldoende concreet was om op grond daarvan een objectief vermoeden van illegaal verblijf aan te nemen zodat de staandehouding onrechtmatig moet worden geacht. Tevens stelt hij dat uit het dossier niet blijkt of verweerder in overeenstemming met de Algemene Wet op het Binnentreden (hierna Awbi) heeft gehandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de melding als volgt.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat deze melding een anonieme tip betrof waarbij duidelijk een adres werd genoemd alsmede de omstandigheid dat er illegale personen op dit adres gehuisvest zouden zijn. Nu uit het proces-verbaal van aanhouding d.d. 27 januari 2004 blijkt dat een adres is genoemd, is de rechtbank van oordeel dat de melding voldoende concreet was en dat voldoende aanleiding bestond, in dit geval, ter plekke een onderzoek te verrichten.
Voor wat betreft het binnentreden van de woning overweegt de rechtbank het volgende.
In het onderhavige geval zijn agenten van politie de woning waarin eiser verbleef binnengetreden. Indien verweerder op een dergelijke wijze handelt voor het doen staande houden van een vreemdeling, dient verweerder aan te tonen dat conform de voorschriften van de Awbi gehandeld is. Voor zover sprake is van onduidelijkheden in de feitelijke situatie bij het binnentreden komt dat voor rekening van verweerder omdat verweerder bij uitstek geëquipeerd is door middel van het doen opstellen van een proces-verbaal duidelijk te maken wat er zich bij de staandehouding feitelijk heeft afgespeeld en wat de feitelijke situatie is. Bij het ontbreken van duidelijkheid hieromtrent in een proces-verbaal kunnen de toedracht en de feitelijke situatie immers niet worden geverifieerd door de rechtbank en de gemachtigde van de vreemdeling. Bij gebrek aan duidelijkheid van het proces-verbaal is in casu onduidelijk gebleven of de agenten van politie hebben gehandeld overeenkomstig de Awbi. Zo is van toestemming om binnen te mogen treden niet gebleken, terwijl evenmin melding wordt gemaakt van een machtiging tot binnentreden.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het binnentreden van de woning als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Een effectieve bescherming van het bij de Grondwet gegarandeerde huisrecht brengt vervolgens mee dat de op het binnentreden gevolgde oplegging van de maatregel van bewaring eveneens onrechtmatig is, nu deze mogelijk werd door en plaatsvond na schending van dit huisrecht.
Gelet op het bovenstaande zijn de procedure leidend tot en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming met de wettelijke vereisten en is de bewaring derhalve op die grond onrechtmatig.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 95,-- per dag voor de dagen die hij vanaf 27 januari 2004 heeft doorgebracht in een politiebureau en € 70,-- per dag voor de dagen die hij vanaf 2 februari 2004 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 850,-- zal worden toegekend.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door de eiser gemaakte proceskosten ad € 322,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting), onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van 6 februari 2004;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 850,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Keuzenkamp en in tegenwoordigheid van J.M. van der Stouwe als griffier in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2004
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 10 februari 2004
De voorzitter van de rechtbank 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 850,-- , nu deze toekenning onherroepelijk is geworden. Met de uitbetaling wordt de griffier van deze rechtbank belast.
Aldus gedaan op 6 februari 2004 door mr. J.H. Keuzenkamp, fungerend voorzitter.