Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 04 / 5928 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
AWB 04 / 5926 BEPTDN H (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1963, bij verweerder bekend als: A, geboren op [...] 1969, van Nepalese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. drs. A. Hol, advocaat te Haarlem,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. E.G. Aalbers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 8 februari 2004 (IND nr 0402.05.0426) is de door verzoeker op 5 februari 2004 ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 8 februari 2004 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 8 februari 2004 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 17 februari 2004. Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker is Hindoe en Brahman en afkomstig uit B, gelegen in het district Kaski. Verzoeker heeft jarenlang buiten Nepal verbleven. In 2001 is verzoeker tijdens een vakantie in Nepal door de Maoïsten om geld gevraagd. Verzoeker heeft aan dit verzoek voldaan. Op 23 juli 2003 is verzoeker teruggekeerd naar Nepal. Op 28 oktober 2003 kwamen de Maoïsten opnieuw langs. Ze namen verzoeker mee en hem werd medegedeeld dat indien hij geen geld kon afstaan, hij hen moest helpen. Uiteindelijk heeft verzoeker op 2 november 2003 opnieuw geld aan hen afgestaan. Vervolgens is het leger op de hoogte geraakt van verzoekers hulp aan de Maoïsten. Zij hebben verzoeker meegenomen naar een kazerne. Na ondertekening van een verklaring dat hij zijn hulp aan de Maoïsten zou staken, is verzoeker vrijgelaten. Op 9 november 2003 is verzoeker door de Maoïsten meegenomen. Verzoeker is vijf dagen vastgehouden. Toen verzoekers bewaker ging eten, wist verzoeker te ontsnappen. Vervolgens heeft verzoeker een nacht bij de buren gelogeerd en is hij de volgende dag naar huis gegaan. Diezelfde dag, op 15 of 16 november 2003, is verzoeker naar Kathmandu vertrokken. Verzoeker is vervolgens op 18 december 2003 naar Delhi in India vertrokken. Na een verblijf van twee maanden aldaar is verzoeker met behulp van een reisagent naar Nederland gereisd.
2.6 Verweerder heeft de afwijzing van verzoekers asielaanvraag doen steunen op de volgende overwegingen. Verzoeker heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd ter staving van zijn asielaanvraag. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat aan verzoekers verklaringen geen geloof kan worden gehecht. Het is ongeloofwaardig dat verzoeker een oproep heeft ontvangen van het Nepalese leger om in dienst te gaan. Uit algemene informatie blijkt dat er thans geen dienstplicht in Nepal bestaat. Verzoeker wordt niet gevolgd in zijn stelling dat hij niet heeft gedoeld op een oproep maar op zijn aanhouding door het leger.
Verweerder is subsidiair van oordeel dat, indien uitgegaan wordt van verzoekers verklaringen, niet aannemelijk is dat verzoeker in de verscherpte aandacht verkeert van de Maoïsten. Hiertoe acht verweerder redengevend dat verzoeker op gemakkelijke wijze heeft kunnen ontsnappen en dat hij na de gestelde ontsnapping naar huis is teruggekeerd. Verzoeker kan zich tevens onttrekken aan de gestelde problemen met de Maoïsten door zich elders in Nepal op te houden. Uit het algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake Nepal van 23 december 2002 blijkt dat men kan uitwijken naar grotere steden waar de Maoïsten minder actief zijn. Verzoeker komt uit een phase I district, dat het minst is getroffen door de Maoïstische opstand, waardoor niet ingezien wordt dat verzoeker geen bescherming kan inroepen van de autoriteiten. De informatie uit de door verzoeker overgelegde recente stukken wijkt niet af van de informatie uit het algemeen ambtsbericht en deze informatie ziet niet op de persoon van verzoeker. Verweerder acht terugkeer van verzoeker naar Nepal, in verband met de algehele situatie aldaar, niet van bijzondere hardheid.
2.7 Verzoeker heeft hiertegen bij zijn zienswijze en in beroep het volgende aangevoerd. Vaststaat dat verzoeker afkomstig is uit Nepal. In beroep wordt een document in kopie overgelegd met betrekking tot de identiteit van verzoeker. Reeds in de zienswijze heeft verzoeker aangegeven dat er van dienstweigering kort voor zijn vlucht geen sprake was. Mitsdien heeft verweerder dit punt niet kunnen tegenwerpen in het kader van ongeloofwaardigheid. Het besluit is gebaseerd op een ambtsbericht van december 2002, dat geen grondslag meer kan vormen voor het besluit, omdat de inhoud geen reële beschrijving bevat van de intensiteit van het geweld en het bestaan van een vestigingsalternatief. De mensenrechtensituatie is sinds december 2002 ernstig verslechterd. Uit een rapport van de Norwegian Refugee Council van 10 oktober 2003 blijkt dat de Nepalese overheid niet staat, noch bereid is om bescherming te bieden tegen de Maoïsten. Uit dit rapport blijkt tevens dat velen naar India zijn gevlucht. Het Europees Parlement heeft op 23 oktober 2003 bij resolutie zijn grote zorg uitgesproken over de beëindiging op 27 augustus 2003 van het sedert januari 2003 geldende staakt-het-vuren en de recente toename van geweld. De International Crisis Group heeft op 22 oktober 2003 een “Asia-briefing” uitgebracht onder de titel “Nepal: back to the gun” waarin onder meer wordt ingegaan op de toename van geweld in de recente periode. Een rapport van de Norwegian Refugee Council van april 2003 vermeldt dat het reeds in mei 2001 in toenemende mate moeilijk werd een verblijfsalternatief te verkrijgen in Kathmandu en omstreken.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 Ingevolge artikel 83, eerste lid Vw houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor onevenredig wordt vertraagd.
De voorzieningenrechter dient te beoordelen of het door verzoeker op 16 februari 2004 in kopie overgelegde, onvertaalde stuk bij de beoordeling van het onderhavige geschil dient te worden betrokken. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat de overgelegde kopie een afschrift is van een nationaliteitsbewijs dat in 1990 aan hem is afgegeven. Verzoeker heeft tijdens de afgelegde gehoren nimmer gewag gemaakt van het feit dat hij in Nepal in het bezit was van dit document. Niet valt in te zien waarom verzoeker (de kopie van) dit document niet reeds ten tijde van zijn asielaanvraag kon overleggen. Dit stuk valt daarom niet aan te merken als nieuw feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 83 Vw en kan niet worden meegenomen bij de behandeling van onderhavig beroep.
2.9 Ingevolge artikel 28, eerste lid en artikel 29, eerste lid, Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onder meer worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
(…)
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
2.10 Ten aanzien van toelating op de a- of b-grond van artikel 29 Vw overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.11 Verweerder heeft verzoeker in redelijkheid kunnen toerekenen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Verzoeker heeft geen redenen aangevoerd die het niet overleggen van dergelijke documenten verschoonbaar maken. Uit verzoekers verklaringen in het eerste gehoor blijkt dat hij zijn reisbescheiden en (authentieke) paspoort gedurende zijn reis heeft afgestaan aan de reisagent.
2.12 De voorzieningenrechter constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoeker de Nepalese nationaliteit heeft.
2.13 Vervolgens dient de voorzieningenrechter te beoordelen of verweerder op grond van verzoekers verklaringen omtrent het al dan niet zijn opgeroepen voor militaire dienst in redelijkheid heeft kunnen concluderen tot ongeloofwaardigheid van verzoekers vluchtverhaal. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de passage opgenomen onder ‘dienstweigering’ in het nader gehoor onvoldoende onderbouwing vormt voor verweerders oordeel dat aan verzoekers relaas geen geloof kan worden gehecht. Uit verzoekers verklaringen in deze passage en de vragen van de zijde van verweerder en de vreemde wendingen hierin, blijkt dat er sprake is geweest van het ontstaan van een misverstand tussen de contactambtenaar en verzoeker, welk misverstand door verzoeker in het gehoor onmiddellijk is rechtgezet. Verweerder heeft daarom de conclusie dat verzoekers verklaringen omtrent dienstweigering in strijd zouden zijn met algemene informatie over Nepal redelijkerwijze niet kunnen trekken en ongeloofwaardigheid van die verklaring niet aan verzoeker kunnen tegenwerpen. In het bestreden besluit ontbreekt daarnaast de noodzakelijke nadere motivering waarom moet worden uitgegaan van de ongeloofwaardigheid van verzoekers verklaringen.
2.14 Verweerder heeft zich, uitgaande van de geloofwaardigheid van verzoekers asielrelaas, echter op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker niet aannemelijk heeft weten te maken dat hij bij terugkeer in de bijzondere aandacht van de Maoïsten komt te verkeren. Verweerders motivering hiervoor, te weten verzoekers eenvoudige wijze van ontsnapping en zijn terugkeer naar zijn eigen woning, is voldoende dragend voor deze conclusie. Uit de door verzoeker gedurende de procedure overgelegde stukken ten aanzien van de algemene situatie in Nepal blijkt daarnaast niet dat verweerders inschatting van de belangstelling van de Maoïsten voor verzoeker bij terugkeer naar het land van herkomst onjuist moet worden geacht. Die stukken zien op de algemene situatie in Nepal en bevatten geen van alle aanwijzingen voor concrete belangstelling van de Maoïsten voor verzoeker.
2.15 Dat verzoeker van de zijde van de autoriteiten van Nepal niet hoeft te vrezen, is in beroep niet in geschil.
2.16 Gelet het vorenstaande komt de voorzieningenrechter niet toe aan de beoordeling van de namens verzoeker aangevoerde grief dat verweerder op onjuiste wijze zou hebben onderzocht of verzoeker in het kader van toelating op de a- of b-grond een vluchtalternatief in Nepal kan worden tegengeworpen. Die beoordeling is immers eerst aan de orde indien verzoeker in (delen van) Nepal voor vervolgingsdaden van de Maoïsten zou moeten vrezen.
2.17 Verweerder heeft gelet op het voorgaande verzoeker op toereikende gronden niet in aanmerking gebracht voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw.
2.18 Voor zover verzoeker, zoals nader toegelicht ter zitting, zich met de verwijzing naar de overgelegde algemene informatie over Nepal op het standpunt heeft gesteld dat verweerder zich in het bestreden besluit niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat terugkeer van verzoeker naar het land van herkomst niet van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.19 Voorop zij gesteld, dat verweerder het besluit in het kader van de toetsing van de aanvraag aan de d-grond van artikel 29 Vw niet anders heeft gemotiveerd dan met de enkele constatering dat van een situatie als bedoeld in dat artikelonderdeel geen sprake is en dat verweerder niet is ingaan op de bij de zienswijze overgelegde stukken en de daarbij gegeven toelichting.
2.20 In de Vreemdelingencirculaire 2000 is in Deel C8 (Landgebonden deel) opgenomen een hoofdstuk over de Beoordeling van asielaanvragen van asielzoekers van Nepalese nationaliteit, dat dateert van 1 mei 2001. Dat onderdeel is, zo wordt daarin vermeld, gebaseerd op een ambtsbericht van 3 november 2000.
2.21 In het bestreden besluit is verweerder bij de toetsing aan de a-grond van artikel 29 Vw ingegaan op informatie uit het laatste ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van december 2002. Daar heeft verweerder overwogen dat, gelet op de informatie in dat ambtsbericht, betrokkene zich, voor zover hij zich wenst te onttrekken aan problemen met Maoïsten, elders kan ophouden in Nepal. Nu hij afkomstig is uit een zogenaamd fase I district, zijnde de districten die het minst getroffen zijn door de Maoïstische opstand, kan hij zich aldaar wenden tot de autoriteiten, aldus verweerder.
2.22 De gemachtigde van verzoeker heeft aangevoerd dat in het algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake Nepal van 23 december 2002 niet de recente ontwikkelingen zijn betrokken die zich in 2003 hebben voorgedaan.
2.23 Daarmee komt de vraag op of verweerder zich, gelet op de door verzoeker overgelegde informatie over de ontwikkelingen in Nepal, zonder nader onderzoek en zonder nadere motivering, in het kader van de beoordeling van verzoekers aanvraag in de ac-procedure op zijn onder 2.18 bedoelde standpunt heeft kunnen stellen.
2.24 Verzoeker heeft bij zijn zienswijze de volgende stukken overgelegd:
- Nepal: A hidden IDP crisis, d.d. 10 oktober 2003, afkomstig van Norwegian Refugee Council, gepubliceerd via ReliefWeb; - Asia Briefing, Nepal: Back to the gun, d.d. 22 oktober 2003, afkomstig van de International Crisis Group (ICG);
- United Nations Press Release: UN Rights experts deeply concerned over reports of secret detention in Nepal, d.d. 12 november 2003;
- Impunity for army in Nepal?, d.d. november 2003, The Wire, Amnesty International;
- Amnesty International Press Release, Nepal: Escalating reports of human rights violations must be examined bij United Nations experts, d.d. 20 november 2003;
- European Parliament resolution on Nepal, d.d. 23 oktober 2003.
2.25 Uit deze stukken blijkt dat er in de periode januari – augustus 2003 een wapenstilstand is geweest tussen de Maoïsten en de regering in Nepal. Uit die stukken blijkt ook dat er na 27 augustus 2003 opnieuw wordt gevochten.
2.26 In het stuk van de Norwegian Refugee Council wordt vermeld, dat in 2003 73 van de 75 districten van Nepal getroffen worden door gevechten, dat er honderdduizenden mensen in Nepal zijn opgejaagd en huis en haard hebben verlaten en dat de autoriteiten tot op grote hoogte hun verplichtingen ten aanzien van “internally displaced persons” verzaken. Sinds het einde van het staakt-het-vuren lijkt de stroom vluchtelingen te zijn toegenomen, waardoor de druk op de reeds overbevolkte stedelijke gebieden is toegenomen, aldus de Council.
2.27 Volgens de ICG is de aard van de gevechten sinds het einde van het staakt-het vuren significant gewijzigd. De Maoisten vallen op meer fronten aan en er zijn sedert de hervatting van de strijd vele doden gevallen. De aanvallen in Terai en Oost-Nepal zijn toegenomen. De ICG verwacht dat het geweld maandenlang zal aanhouden.
2.28 Het Europees Parlement spreekt in de resolutie zijn grote zorg uit over het einde van de wapenstilstand en de opleving van het geweld en de grote aantallen slachtoffers en roept onder meer op tot de aanstelling van een EU Special Representative voor Nepal.
2.29 Het besluit is - kennelijk - gebaseerd op de hiervoor onder 2.20 bedoelde, in 2001 gemaakte beleidskeuze. Dit beleid kan echter de toetsing in rechte niet meer doorstaan, omdat het niet langer is gebaseerd op voldoende onderzoek naar de algehele situatie in Nepal. De namens verzoeker overgelegde stukken bevatten overtuigende aanknopingspunten om de beschrijving van de situatie in Nepal in het ambtsbericht van december 2002 niet langer toereikend te achten. De overgelegde gegevens wijzen op het voorkomen in Nepal van omstandigheden als bedoeld in de indicatoren neergelegd in artikel 3.106 Vreemdelingenbesluit 2000, die worden betrokken in de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw. Er lijkt sprake van wijd verbreid geweld en ernstige mensenrechtenschendingen en de internationale gemeenschap, met name rapporteurs van de Verenigde Naties en het Europees Parlement, heeft serieuze zorgen over de situatie uitgesproken. Bij deze stand van zaken ligt het op de weg van verweerder eerst nader onderzoek te verrichten of door de Minister van Buitenlandse Zaken te doen verrichten over de huidige geweldsituatie in Nepal en de mogelijkheden van opvang en verblijf elders in Nepal van personen die op de vlucht zijn voor het geweld, alvorens te beslissen op de aanvraag van verzoeker.
2.30 De door eiser overgelegde gegevens bieden daarmee tevens grond voor het oordeel dat verweerder zijn beslissing dat terugkeer niet van een bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar nader dient te motiveren en niet langer kan terugvallen op de het beleidsoordeel, zoals op 1 mei 2001 neergelegd in onder C8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 of op het ambtsbericht van december 2002, c.q. de enkele overweging dat zich niet een situatie voordoet als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw.
2.31 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure afgewezen. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3.2 en 3:46 Awb. Het beroep tegen het afwijzende besluit op de asielaanvraag van 8 februari 2004 zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.32 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door 8 februari 2004 gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- in de voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en op € 322,-- in de beroepszaak (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 8 februari 2004;
3.2 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 5 februari 2004;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep ad € 322,-- en in de procedure ter verkrijging van de voorlopige voorziening ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2004, in tegenwoordigheid van drs. E. Koornstra als griffier.
Afschrift verzonden op : 24 februari 2004
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.