RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/920282-03; 09/068648-03 (ttz. gev.); 09/920130-02 (tul)
rolnummer 0004; 0003; 0009
's-Gravenhage, 26 februari 2004
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in Jongeren Opvangcentrum te Amsterdam.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 12 februari 2004,
nadat ter terechtzitting van 18 december 2003 het onderzoek met betrekking tot het aan verdachte bij dagvaarding met parketnummer 09/920282-03 telastgelegde is aangehouden tot de terechtzitting van 12 februari 2004.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.W. Kreumer is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een tweetal benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. A.M.A. Keulen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/920282-03 onder 1, 2, 3, 4 en 5 en bij dagvaarding met parketnummer 09/068648-03 telastgelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 46,26.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 46,26 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 1].
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 50,00 bij wijze van voorschot en de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk zal worden verklaard, aangezien deze in zoverre niet van eenvoudige aard is.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 50,00 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 2].
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van deze rechtbank d.d. 20 november 2002 voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 5 maanden.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, gemerkt A1 en A2.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding met parketnummer 09/920282-03 onder 5 is telastgelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09/920202-03 onder 1, 2, 3 en 4 en de bij dagvaarding met parketnummer 09/068486-03 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastleggingen, zoals deze zijn vermeld in de fotokopieën daarvan, gemerkt B1 en B2.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Na te melden straffen en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met een ander getracht geld afhandig te maken van een jongen door dit slachtoffer meerdere malen te bedreigen met geweld. Dat de afpersing niet is voltooid, is niet aan verdachte of zijn mededader toe te schrijven. Verdachte heeft zich hierbij slechts laten leiden door zijn persoonlijke gewin en heeft geen rekening gehouden met de gevoelens van angst en onveiligheid van zijn slachtoffer of met de overige nadelige consequenties die slachtoffers van dergelijke delicten ervaren.
Voorts heeft verdachte zich meerdere malen schuldig gemaakt aan het aannemen van geldbedragen waarvan hij wist dat deze van diefstal afkomstig waren. Wederom heeft verdachte blijk gegeven slechts rekening te houden met zijn eigen belangen en geen rekening te houden met de gevolgen voor anderen. Feiten als heling zijn ernstig, immers door heling wordt diefstal in stand gehouden.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan afpersing van een jongen waarbij hij zijn slachtoffer met bedreigingen heeft gedwongen tot het afstaan van een walkman. Verdachte heeft wederom blijk gegeven geen respect te hebben voor de gevoelens en de persoonlijke eigendommen van anderen, doch slechts gericht te zijn op persoonlijk gewin.
Daarnaast heeft verdachte een jongen mishandeld door hem een kopstoot te geven. Dergelijke feiten kunnen verstrekkende gevolgen hebben en het heeft in het onderhavige geval niet aan verdachte gelegen dat het letsel beperkt is gebleven. Verdachte heeft geen rekening gehouden met de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffer en de mogelijke verstrekkende consequenties van zijn handelen.
Tenslotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van geldbedragen van de moeder van een leeftijdgenoot door met de sleutel die hem door de leeftijdgenoot in onderpand was gegeven dan wel door een aan de hand van de in onderpand gegeven sleutel nagemaakte sleutel, de woning binnen te gaan en het geld uit een slaapkamer weg te nemen. Verdachte heeft wederom blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen en de privacy van anderen. Feiten als bovengenoemde zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. De rechtbank neemt verdachte een en ander zeer kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van Fora d.d. 16 december 2003, van het psychologisch-pedagogisch onderzoek betreffende verdachte, ondertekend door drs. M.I.J. Muizer, psycholoog, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
De indruk bestaat dat verdachte onvoldoende grenzen en structuur krijgt aangeboden en dat er teveel aan zijn wensen wordt toegegeven. Ouders zijn nauwelijks op de hoogte van het doen en laten van verdachte buitenshuis. Zij bagatelliseren het probleemgedrag. Bij het plegen van de telastgelegde feiten, indien bewezen, lijken de egocentrische, lichtgeraakte instelling van verdachte, de zeer beperkte frustratietolerantie, het uitageren van spanningen en de behoefte aan geld een rol te spelen. Gevreesd wordt voor een dreigende ontwikkeling richting antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een gedragsstoornis, onvoldoende ontwikkelde egofuncties en pedagogische verwaarlozing. Verdachte kan bij bewezen feiten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht. Indien behandeling uitblijft wordt de kans op recidive zal zeer groot ingeschat.
Van een deels voorwaardelijke, deels onvoorwaardelijke jeugddetentie zal op korte termijn een preventieve werking uitgaan. Gezien de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek is een intensieve vorm van behandeling geïndiceerd. Strafafdoening kan plaatsvinden door detentie, waarbij het aangewezen is de behandeling direct te laten aansluiten op de detentie. Geadviseerd wordt een behandeling in een gesloten setting binnen het kader van een ondertoezichtstelling. Gedacht kan worden aan een inrichting als "Overberg" of "Het Keerpunt".
De rechtbank heeft voorts acht geslagen een brief van Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, d.d. 17 december 2003 opgemaakt en ondertekend door M. van der Vliet, jeugdreclasseringswerker, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
De jeugdreclassering herkent het beeld dat uit andere onderzoeken naar voren komt. Er zijn veel zorgen rond de ontwikkeling van verdachte en hij lijkt zeker gebaat bij behandeling. Ambulant is de kans van slagen echter zeer klein, ook omdat verdachte niet gemotiveerd is voor contact met behandelaars. De jeugdreclassering meent dat een gesloten behandeling op zijn plaats is voor verdachte. Het strafrechtelijk kader lijkt de meeste garanties te bieden voor de (voortgang van) de behandeling.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemd rapport en voornoemde brief en zal het gegeven advies gedeeltelijk opvolgen.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft mevrouw T. Appels, beëdigd en gehoord als getuige-deskundige, gezinsvoogd, namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, verklaard dat verdachte inmiddels is aangemeld voor een gesloten behandelplek in een civielrechtelijk kader, doch dat haar voorkeur uitgaat naar een strafrechtelijke plaatsing in een gesloten setting, gezien de mate waarin daar meer gericht en gegarandeerd langdurig kan worden behandeld.
De rechtbank is gezien bovenstaande van oordeel dat alleen een deels onvoorwaardelijke, deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur en met na te melden bijzondere voorwaarde een passende reactie vormen.
De rechtbank houdt bij de oplegging van na te melden straf rekening met de eerdere veroordeling van verdachte. Verdachte is eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie onder bijzondere voorwaarde, welke straf hem er kennelijk niet van heeft weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de uit de rapporten voortvloeiende adviezen met betrekking tot behandeling en de uit de rapporten blijkende dreigende antisociale persoonlijkheidsproblematiek, behandeling noodzakelijk is. Zij zal, nu het civielrechtelijke traject reeds is ingezet, dit traject een kans geven. Doch, mede gelet op de houding van de verdachte en diens ouders zoals uit de rapportage en tijdens de terechtzitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen geïndiceerd is op het moment dat behandeling in een civielrechtelijk kader zou mislukken.
Het hiervoor overwogene brengt de rechtbank ertoe een zwaardere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank wijst de gezinsvoogd op de mogelijkheid, om ingevolge het bepaalde in artikel 77j, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht, de rechtbank te verzoeken verdachte voorwaardelijk in vrijheid te stellen op het moment dat er een behandelplaats in het civielrechtelijk kader in één van de genoemde inrichtingen "Overberg" of "Het Keerpunt" voor verdachte beschikbaar komt.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging kan worden toegewezen nu de verdachte opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd gedurende de bij voornoemd vonnis bepaalde proeftijd.
Vordering tot schadevergoeding
Parketnummer 09/068648-03:
[benadeelde partij 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 46,26.
De verdachte en de raadsman hebben de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding, aangezien de gegrondheid van de schadeposten niet zonder nadere gegevens kan worden vastgesteld. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering en deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Parketnummer 09/920282-03, feit 4:
[benadeelde partij 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden schade tot een bedrag van € 250,00.
De verdachte en de raadsman hebben de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
De benadeelde partij heeft slechts aangetoond dat door deze tot een bedrag van € 50,00 schade is geleden.
Aannemelijk is dat deze schade het gevolg is van het bij dagvaarding met parketnummer 09/920282-03 onder 4 bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij kan dus tot dat bedrag worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafgeding, aangezien de gegrondheid van de schadepost voor het overige niet zonder nadere gegevens kan worden vastgesteld. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is in haar vordering en deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding met parketnummer 09/920282-03 onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 50,00, bij wijze van voorschot, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2].
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77ee, 77gg, 300, 310, 311, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09/920282-03 onder 5 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09/068468-03 en bij dagvaarding met parketnummer 09/920282-03 onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van parketnummer 09/920282-03:
1:
POGING TOT AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
2:
OPZETHELING, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van parketnummer 09/068648-03:
DIEFSTAL WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN VALSE SLEUTELS;
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN 6 MAANDEN;
met het advies deze straf ten uitvoer te leggen in "Overberg" of "Het Keerpunt", dan wel in een andere inrichting die aansluit bij de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte;
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
ten aanzien van parketnummer 09/920282-03:
in verzekering gesteld op 27 september 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op 30 september 2003,
en ontvlucht geweest van 25 november 2003 tot 28 november 2003;
ten aanzien van parketnummer 09/068648-03:
in verzekering gesteld op 10 april 2003,
in vrijheid gesteld op 10 april 2003;
legt verdachte op de maatregel van
PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR JEUGDIGEN;
bepaalt dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, dan wel de gezinsvoogd, zolang die instelling zulks nodig acht;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van 50,00 euro en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 50,00 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde partij 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 1 dag;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat de benadeelde partij deze bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van deze rechtbank d.d. 20 november 2002, te weten: jeugddetentie voor de duur van 5 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. C.E. Dettmeijer-Vermeulen, voorzitter, kinderrechter, F.A. Egter van Wissekerke, kinderrechter en J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.V. Verbree, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2004.