RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Reg. nr.: COA 03/58350
uitspraak: 9 januari 2004
inzake: A,
geboren op [...] december 1982,
verblijvende te B,
van Congolese nationaliteit,
IND dossiernummer 9910.29.8142,
eiser,
gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld, werkzaam te Groningen;
tegen: Het Bestuur van het CENTRAAL OPVANGORGAAN ASIELZOEKERS (COA),
te Rijswijk,
verweerder,
gemachtigde: mr. B. Huijts, werkzaam te Rijswijk.
1.1 Op 14 mei 2003 is door de rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudend te Leeuwarden, beslist dat het beroep van eiser tegen de weigering tot toelating als vluchteling, dan wel de weigering een verblijfsvergunning te verlenen, ongegrond is. Deze beslissing is onherroepelijk geworden. In dezelfde uitspraak heeft rechtbank zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep voor zover gericht tegen het niet verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling'. De rechtbank heeft dit gedeelte van het beroep met toepassing van artikel 6:15 Awb (hierna: Algemene wet bestuursrecht) als een bezwaarschrift doorgezonden aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de Minister).
1.2 De Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) heeft verweerder bericht dat het recht op opvang van eiser als bedoeld in de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997, is geëindigd en hem, verweerder, verzocht alle voorzieningen te beëindigen. Bij brief van 2 oktober 2003 heeft verweerder eiser bericht dat hij de door hem bewoonde woonruimte binnen drie dagen dient te verlaten, omdat geen recht op opvang meer bestaat.
1.3 Bij brief van 9 oktober 2003 heeft eiser verweerder verzocht de opvang voort te zetten totdat een finale beslissing in de reguliere procedure is genomen. Bij brief van 30 oktober 2003 heeft eiser dit verzoek herhaald. Bij beroepschrift van 6 november 2003 heeft eiser beroep ingesteld tegen de fictieve weigering van verweerder om de opvang voort te zetten. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat hij de opvang niet hoeft te verlaten zolang niet op het beroep is beslist. Bij brief van 7 november 2003 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
1.4 Verweerder heeft bij brief van 24 november 2003 een verweerschrift ingediend.
1.5 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 december 2003. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
2.1 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het volgende naar voren gebracht.
De fictieve weigering om de opvang te handhaven is in strijd met het bepaalde in TBV 2002/59, gepubliceerd in de Staatscourant van 17 december 2002 en op 20 december 2002 in werking getreden, waarin is vastgelegd dat asielzoekers van wie de asielaanvraag onherroepelijk is afgewezen, terwijl nog geen definitieve beslissing is genomen op de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier, recht hebben op opvang. Weliswaar is in TBV 2003/26, gepubliceerd in de Staatscourant van 20 augustus 2003 en op 23 augustus 2003 in werking getreden, bepaald dat het recht op opvang eindigt op het moment dat de alleenstaande minderjarige asielzoeker meerderjarig wordt, tenzij nog een asielprocedure aanhangig is, maar dit TBV is in werking getreden na de bovengenoemde uitspraak van de rechtbank van 14 mei 2003. Het is in strijd met het vertrouwensbeginsel dat eiser door wijziging van beleid in een slechtere positie wordt gebracht dan waarin hij voor die tijd verkeerde. In TBV 2002/59 is duidelijk aangegeven dat eiser recht heeft op opvang zolang de reguliere procedure loopt. Tevens beroept eiser zich op artikel 9.4 Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000), waarin bijzonder overgangsrecht is vastgelegd met betrekking tot alleenstaande minderjarige asielzoekers die inmiddels meerderjarig zijn geworden.
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het recht op opvang van eiser, gelet op de tekst van TBV 2003/26, niet kan worden gecontinueerd. De Minister heeft aangegeven dat dit TBV is bedoeld om de tekst van TBV 2002/59 te verduidelijken. Het recht op opvang eindigt dan ook voor alle alleenstaande minderjarige asielzoekers bij het bereiken van de 18e verjaardag, tenzij deze nog een beslissing mag afwachten in een asielprocedure of indien de meerderjarigheid niet vaststaat. Het is hierbij niet van belang op welk moment de eerste beslissing op de aanvraag is genomen dan wel wanneer de vreemdeling in de asielprocedure is uitgeprocedeerd. In TBV 2003/26 is aangegeven dat er geen overgangsrecht van toepassing is aangezien er geen sprake is van een beleidswijziging, maar van een verduidelijking van de tekst van TBV 2002/59. Binnen het opvangrecht geldt bovendien niet als uitgangspunt dat het niet is toegestaan dat vreemdelingen door wijziging van beleid in een slechtere positie komen te verkeren.
Het beroep op artikel 9.4 Vb 2000 ziet niet op de onderhavige situatie, aangezien het in die bepaling gaat om het recht op toekenning van een verblijfsvergunning, terwijl het in de onderhavige zaak om het recht op opvang gaat.
Beoordeling van het beroep
De rechtbank overweegt als volgt.
2.3 De vraag die thans voorligt is of voor eiser recht op opvang bestaat totdat een onherroepelijke beslissing is genomen in de procedure van de reguliere verblijfsaanvraag. Wat partijen met name verdeeld houdt is de vraag of het bepaalde in TBV 2003/26 op eiser van toepassing is.
2.4 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) is in hoofdstuk C5/24.9.1 en C5/24.13 met betrekking tot het beleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers - voor zover hier van belang - het volgende geregeld.
C5/24.9.1 Recht op opvang:
Uitgangspunt is, dat aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen en asielzoekers geen verstrekkingen worden onthouden. Op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 wordt aan alleenstaande minderjarige asielzoekers, wier asielaanvraag binnen 48 proces-uren is afgewezen, in afwijking van de hoofdregel, opvang geboden.
Op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997 wordt aan alleenstaande minderjarige asielzoekers, ten aanzien van wie de Minister overweegt de aanvraag af te wijzen op grond van artikel 30, onder a van de Vreemdelingenwet 2000, in afwijking van de hoofdregel, opvang geboden.
C5/24.13 Procedure indien verblijf niet wordt toegestaan:
Uitgeprocedeerde alleenstaande jongeren die niet in aanmerking komen voor verblijf zijn in te delen in drie categorieën:
a uitgeprocedeerde alleenstaande minderjarige vreemdelingen waarbij geen twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd en die op het moment van de uitzetting nog minderjarig zijn;
b uitgeprocedeerde alleenstaande jongeren die hebben gesteld minderjarig te zijn maar die dit niet aannemelijk hebben gemaakt of van wie is gebleken dat zij meerderjarig zijn;
c uitgeprocedeerde alleenstaande jongeren die inmiddels meerderjarig zijn geworden.
ad a. Indien er geen twijfel is over de opgegeven leeftijd en de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking op grond van het bijzondere beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen is geweigerd, komt betrokkene nog in aanmerking voor voorzieningen in Nederland totdat het vertrek geëffectueerd wordt, onder voorwaarde dat en zolang hij nog minderjarig is.
In het verwijderingstraject dient vastgesteld te worden dat er een concrete opvangplaats in het land van bestemming beschikbaar is, tenzij in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat de autoriteiten van het land van herkomst, of een ander land waar de betrokkene redelijkerwijs heen kan gaan, zorgdragen voor de opvang van de alleenstaande minderjarigen. In dat geval behoeft geen onderzoek te worden gedaan naar een concrete opvangplaats in een opvanginstelling en rust op de Nederlandse overheid geen taak om te treden in de wijze van opvang van de minderjarigen.
Alvorens tot uitzetting over te gaan van een alleenstaande minderjarige vreemdeling van wie de asielaanvraag is afgewezen, dient contact opgenomen te worden met de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De voogd wordt op de hoogte gesteld van het besluit dat de betrokkene wordt uitgezet en van de wijze waarop de uitzetting zal plaatsvinden.
ad b. en c. In de gevallen ad b en ad c is het regelen van opvang niet nodig. In deze gevallen is het algemene terugkeerbeleid van toepassing. De voorzieningen worden derhalve beëindigd.
Het uitgangspunt van het beleid van de Minister, zoals neergelegd in de Vc 2000, is dat uitsluitend opvang wordt verleend aan minderjarigen. De rechtbank stelt vast dat hangende dit beleid TBV 2002/59 en TBV 2003/26 zijn gepubliceerd. Kennelijk is over de volgende passages in TBV 2002/59 verwarring ontstaan:
Recht op opvang:
Indien de asielaanvraag in het AC wordt afgewezen en tevens de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling niet ambtshalve wordt verleend, ontstaat geen recht op voorzieningen, ook al is tegen de afwijzing van de asielaanvraag beroep ingesteld bij de rechter en/ of tegen de niet verlening van de reguliere vergunning bezwaar aangetekend bij de IND. Op deze hoofdregel geldt een uitzondering in twee gevallen: wel opvang wordt verleend indien:
a. door de rechter een voorlopige voorziening in de asielprocedure is toegekend, óf
b. betrokken vreemdeling alleenstaand en minderjarig is.
De indiening van een bezwaar in de reguliere procedure geeft, indien niet sprake is van minderjarigheid, geen recht op opvang, ook al mag het bezwaar in Nederland worden afgewacht.
Indien de asielaanvraag na plaatsing in een COA- dan wel Nidos-voorziening (dus ten tijde van het verblijf in de opvang) wordt afgewezen en eveneens niet ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning wordt verleend behoudt betrokken vreemdeling recht op opvang indien en voorzover de vervolgprocedure asiel of regulier (bezwaar of beroep) in Nederland mag worden afgewacht.
Voorts stelt de rechtbank vast dat de Minister TBV 2003/26 heeft uitgebracht met de kennelijke bedoeling een verduidelijking te geven van de tekst van TBV 2002/59. De Minister geeft aan dat indien de asielaanvraag definitief is afgewezen recht op opvang slechts is voorbehouden aan minderjarigen. De kern van dit TBV bestaat uit de volgende passage:
Het recht op opvang vervalt indien de vreemdeling meerderjarig wordt of indien in de vreemdelingrechtelijke procedure onaantastbaar is vastgesteld dat de vreemdeling meerderjarig is, en de vreemdeling ook uit hoofde van de asielprocedure geen recht op opvang (meer) heeft.
Uitdrukkelijk geeft de Minister in dit TBV aan dat er geen sprake is van een beleidswijziging en dat derhalve geen overgangsrecht van toepassing is.
2.5 De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of TBV 2003/26 een beleidswijziging betreft, dan wel een verduidelijking van TBV 2002/59 inhoudt.
De rechtbank stelt vast dat als algemeen uitgangspunt geldt, dat de Minister bevoegd is om beleidsregels uit te vaardigen en te wijzigen. Ook de nadere uitleg van beleid behoort tot het primaat van de Minister.
Het opvangbeleid van de Minister zoals beschreven in bovengenoemde hoofdstukken van de Vc 2000, TBV 2002/59 en TBV 2003/26 dient in onderlinge samenhang te worden bezien.
In het beleid met betrekking tot minderjarige asielzoekers zoals neergelegd in de Vc 2000 geldt als uitgangspunt dat uitsluitend opvang wordt geboden aan minderjarigen. Dit beleid is op dit moment nog steeds van toepassing. Het is de rechtbank niet gebleken dat de Minister met het uitbrengen van TBV 2002/59 en TBV 2003/26 de bedoeling heeft gehad het in de Vc 2000 beschreven beleid te wijzigen. Indien de Minister dit beleid had willen aanpassen, ligt het in de rede dat hij daar in TBV 2002/59 expliciet op had gewezen. In TBV 2002/59 is echter geen motivering gegeven voor een beleidswijziging ten opzichte van het bepaalde in de Vc 2000. Bovendien is het bepaalde in hoofdstuk C5/24.9.1 en C5/24.13 Vc 2000 niet komen te vervallen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat TBV 2002/59 geen wijziging van het in de Vc 2000 neergelegde opvangbeleid betreft.
Voorts heeft de Minister naar het oordeel van de rechtbank gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid zijn beleid te verduidelijken, hetgeen hij heeft gedaan door het uitbrengen van TBV 2003/26. De inhoud van dit TBV is evenmin op te vatten als een beleidswijziging. Nu dit TBV een nadere uitleg van het beleid betreft, hoeft de rechtbank zich niet uit te spreken over de vraag of de Minister in redelijkheid geen overgangsrecht heeft vastgesteld.
2.6 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bepaalde in TBV 2003/26 op eiser van toepassing is. Als meerderjarige kan hij geen aanspraak maken op opvang. Verweerder heeft dan ook terecht het verzoek van eiser om de opvang voort te zetten kunnen weigeren. Van een schending van het vertrouwensbeginsel is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
2.7 Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat de verwijzing van het bepaalde in artikel 9.4 Vb 2000 niet tot een recht op opvang kan leiden, aangezien die bepaling ziet op toelating en niet op het recht op verstrekkingen.
2.8 Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
2.9 Voor een veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E. Pot, griffier, op 9 januari 2004.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: 13 januari 2004