ECLI:NL:RBSGR:2004:AO4463

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/48906, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Angolese minderjarigen en de geloofwaardigheid van hun verklaringen

In deze zaak gaat het om de asielaanvragen van twee Angolese minderjarigen, eiseres 1 en eiseres 2, die beiden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben aangevraagd. De aanvragen zijn door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen op de grond dat de asielrelazen niet geloofwaardig zijn. Eiseres 1 heeft verklaard dat zij en haar zusje zijn gevlucht uit Angola na een gewelddadig voorval waarbij hun vader door militairen werd meegenomen en hun moeder werd neergeschoten. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvragen beoordeeld en geconcludeerd dat de Minister zich niet op redelijke gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaringen van eiseres 1 over haar woonadres ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken, waaruit blijkt dat de verklaring van eiseres 1 niet onaannemelijk is. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 966,- en is het griffierecht van € 109,00 vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 januari 2004.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummers: Awb 02/48906, 02/48913, 02/62263 en 02/62266
Datum uitspraak: 9 januari 2004
UITSPRAAK
op het beroep in het geschil tussen:
A
geboren op [...] 1985,
eiseres 1,
en haar zusje,
B
geboren op [...] 1999,
eiseres 2,
beiden van Angolese nationaliteit,
gemachtigde: mr. C.D. den Hartogh, advocaat te Zutphen,
en
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie)
verweerder,
gemachtigde: mr. H. Ipenburg, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 31 mei 2002 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvragen van eiseressen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft tevens besloten eiseressen geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ te verlenen.
Bij brieven van 26 juni 2002 hebben eiseressen tegen verweerders weigering hen een verblijfsvergunning asiel te verlenen, beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tevens hebben eiseressen bij brieven van 26 juni 2002 bezwaar gemaakt tegen verweerders weigering hen een verblijfsvergunning regulier op grond van het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verlenen. Verweerder heeft de bezwaren bij besluiten van 18 juli 2002 ongegrond verklaard.
Bij brief van 13 augustus 2002 hebben eiseressen tegen verweerders weigering hen een verblijfsvergunning regulier op grond van het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verlenen, beroep ingesteld bij de rechtbank.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 18 maart 2003, waar eiseressen en hun gemachtigde, alsmede de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
Bij brief van 3 april 2003 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend. Verweerder heeft aanvullende stukken ingediend, waarna eiseressen in de gelegenheid zijn gesteld daarop te reageren. Bij brieven van respectievelijk 24 april 2003 en 12 mei 2003 hebben partijen op voet van artikel 8:57 van de Awb toestemming verleend het onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
2. Motivering
Ten aanzien van de asielgerelateerde beroepen
2.1 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.2 Eiseres 1 heeft aan haar aanvraag ten grondslag gelegd dat zij afkomstig is uit Luanda. Haar vader was actief voor een politieke partij die zich richtte tegen de autoriteiten. Op 10 december 2000 heeft hij in Kinaxixi een bijeenkomst van de partij bijgewoond. Toen hij na afloop van de bijeenkomst naar huis was gegaan, kwamen er militairen langs, die hem meenamen. De moeder van eiseres, die dit wilde verhinderen, werd door de militairen neergeschoten. Een dag later kwamen de militairen terug en schoten in de lucht. Eiseres 1 is toen gevlucht naar een vriend van haar vader, C. Hij heeft ervoor gezorgd dat eiseres en haar zusje hun land konden verlaten.
Het asielrelaas van eiseres 2 is afhankelijk van het relaas van eiseres 1.
2.3 Verweerder heeft de aanvragen op grond van de hiervoor vermelde bepaling afgewezen en heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiseres 1 niet geloofwaardig is.
Verweerder heeft daartoe - kort samengevat - overwogen dat uit een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 19 maart 2002 is gebleken dat eiseres 1 onjuiste verklaringen omtrent haar woonadres heeft afgelegd, nu in de wijk [...], zona [...] te Luanda geen Rua [...] getraceerd kon worden. Verweerder meent dat nu eiseres 1 onjuiste verklaringen heeft afgelegd omtrent haar woonadres, eveneens niet langer geloof kan worden gehecht aan haar verklaring dat zij problemen heeft ondervonden in het door haar gestelde land van herkomst.
2.4 Volgens vaste rechtspraak behoort de vaststelling of en in hoeverre bij de beoordeling van een asielrelaas wordt uitgegaan van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder. Die vaststelling kan door de rechtbank slechts terughoudend worden getoetst.
2.5 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaring van eiseres omtrent haar woonadres ongeloofwaardig is. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 april 2003 blijkt dat er in Luanda een Avenida [...] bestaat en dat een klein deel van deze avenida de buitengrens vormt van de Bairro [...]. Nu eiseres 1 heeft verklaard dat zij woonde in de wijk [...], zona [...], straat [...], huisnummer 18, en uit voornoemde brief van 16 april 2003 niet blijkt dat de Avenida [...] geen huisnummering kent, acht de rechtbank niet onaannemelijk dat de verklaring van eiseres 1 omtrent haar woonadres juist is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Overwegende dat het asielrelaas van eiseres 2 afhankelijk is van het relaas van eiseres 1, moet geoordeeld worden dat een deugdelijke motivering in het onderhavige geval ontbreekt en dat de bestreden besluiten wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking komen.
2.6 Het voorgaande brengt met zich mee dat de asielgerelateerde beroepen van eiseressen gegrond zijn. De rechtbank vernietigt derhalve de bestreden besluiten en zal verweerder opdragen hierover opnieuw te beslissen. Er is aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
Ten aanzien van de reguliere beroepen
2.7 Op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, waaronder de vergunning voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling zoals bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder y, juncto artikel 3.56 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.8 Verweerder heeft bij de bestreden besluiten geweigerd eiseressen voormelde verblijfs-vergunning te verlenen en overwogen dat eiseres 1 een onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst heeft gefrustreerd nu zij onjuiste informatie heeft verschaft over haar woonplaats.
2.9 De rechtbank overweegt dat gelet op hetgeen is overwogen in 2.5 verweerders standpunt geen stand kan houden.
Geoordeeld moet derhalve worden dat een deugdelijke motivering in het onderhavige geval ontbreekt en dat de bestreden besluiten wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:46 en 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komen.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de reguliere beroepen van eiseressen gegrond zijn. De rechtbank vernietigt derhalve de bestreden besluiten en zal verweerder opdragen hierover opnieuw te beslissen. Er is aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en een veroordeling in proceskosten.
2.10 Gelet op het bovenstaande bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseressen in verband met de behandeling van hun beroep redelijkerwijs hebben moeten maken.
Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 966,- (1 punt voor het indienen van het asielgerelateerde beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het reguliere beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een wegingsfactor 1). Tevens zijn er termen aanwezig om te bepalen dat het door eiseressen betaalde griffierecht wordt vergoed.
Mitsdien dient als volgt te worden beslist.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de asielgerelateerde beroepen gegrond;
- verklaart de reguliere beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseressen het griffierecht van € 109,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 966,-, te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseressen.
Aldus gegeven door mr. E.G. de Jong en in het openbaar uitgesproken op 9 jauari 2004 in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff als griffier.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: 13 januari 2004