ECLI:NL:RBSGR:2004:AO4444

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/49, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag om asiel en authenticiteit van documenten in vreemdelingenrecht

In deze zaak hebben verzoekers, A, B en C, burgers van Servië-Montenegro, een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 23 januari 2004 uitspraak gedaan in de hoofdzaak en de verzoeken om voorlopige voorzieningen. De verzoekers hebben ter onderbouwing van hun aanvraag een vonnis van de Constitutionele rechtbank te Bijelo Polje in Montenegro overgelegd, waarin een geboortejaar van verzoeker sub 1 wordt vermeld als 1963 in plaats van 1962. De rechtbank oordeelt dat deze discrepantie onvoldoende is om de authenticiteit van het vonnis in twijfel te trekken. De rechtbank stelt vast dat de dag en maand van de geboortedatum correct zijn en dat de namen van de ouders van verzoeker sub 1 overeenkomen met de eerder opgegeven gegevens. De rechtbank concludeert dat verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, niet kon volstaan met het onderzoek door de Koninklijke Marechaussee (Kmar) en dat de verklaring van de Kmar onvoldoende basis biedt voor de stelling dat de authenticiteit van het document niet kan worden vastgesteld. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de besluiten van 3 januari 2004 en bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 644,00.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Voorzieningenrechter
Registratienummers: Awb 04/49; Awb 04/57 en Awb 04/61 (verzoeken)
Awb 04/47; Awb 04/54 en Awb 04/59 (beroepen)
Datum uitspraak: 23 januari 2004
UITSPRAAK
op de verzoeken om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaken, in de geschillen tussen:
1. A
geboren op [...] 1962,
2. B
geboren op [...] 1966,
mede ten behoeve van haar twee minderjarige kinderen, en
3. C
geboren op [...] 1988,
burgers van Servië-Montenegro,
verzoekers,
gemachtigde: mr. S. Sewnath, advocaat te Utrecht;
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
verweerder,
gemachtigde: mr. A. Wildeboer, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Op 29 november 1998, respectievelijk 31 december 1998, hebben verzoekers aanvragen ingediend om toelating als vluchteling. Op die aanvragen is bij uitspraak van de rechtbank te ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam, d.d. 6 augustus 2003 onherroepelijk beslist.
Op 30 december 2003 hebben verzoekers opnieuw aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van 3 januari 2004 heeft verweerder in een aanmeldcentrum (AC) afwijzend beslist op die aanvragen.
Bij brieven van 3 januari 2004 hebben verzoekers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brieven van gelijke datum hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 16 januari 2004, waar verzoekers en mr. L. Louwerse, kantoorgenoot van hun gemachtigde, alsmede de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
2. Motivering
2.1 Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt.
2.2 Het toetsingskader in deze zaak wordt bepaald door artikel 4:6, eerste lid, Awb, gelezen in verbinding met artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Beoordeeld dient te worden of zich na het eerdere besluit dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan, die tot heroverweging noopten. Daarbij maakt het voor de rechterlijke toetsing geen verschil of in de motivering van het bestreden besluit buiten het kader van de nova is getreden.
2.3 Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun herhaalde aanvraag de navolgende stukken overgelegd:
- Vonnis van de Constitutionele rechtbank te Bijelo Polje, Montenegro, nummer
K-269/2003, gedateerd 20 juni 2003;
- Brief van de Partij van Democratische Aktie (SDA) d.d. 20 maart 2001;
- Diverse krantenartikelen;
- Bespreking rechterlijke uitspraak;
- Brief van broer van betrokkene, D.
2.4 Verweerder heeft de aanvragen van verzoekers afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat genoemde documenten niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb kunnen worden beschouwd. De geschillen spitsen zich daarbij toe op het overgelegde vonnis van de Constitutionele rechtbank te Bijelo Polje d.d. 20 juni 2003.
2.5 Met betrekking tot dit vonnis heeft verweerder in de bestreden besluiten onder meer overwogen dat getwijfeld dient te worden aan de authenticiteit omdat in het vonnis, terwijl wel de voor- en achternaam van verzoeker sub 1 wordt gehanteerd, een ander geboortejaar wordt vermeld dan dat van verzoeker sub 1, namelijk [...] 1963 in plaats van [...] 1962. Dit klemt volgens verweerder te meer daar verzoeker sub 1 ten tijde van zijn eerste asielaanvraag ter ondersteuning van zijn identiteit en nationaliteit een geboorteakte heeft overgelegd waarop de geboortedatum [...] 1962 staat vermeld. Verweerder acht het niet aannemelijk dat in een officieel document als een vonnis van een rechtbank een foutieve geboortedatum zou zijn gebruikt.
Voorts heeft verweerder overwogen dat evenmin is gebleken dat het overgelegde vonnis als authentiek moet worden aangemerkt. Naar de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard is hiermee beoogd te verwijzen naar de van de stukken onderdeel uitmakende verklaring van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) District Noord Brigade Ter Apel d.d. 31 december 2003, waaruit blijkt dat de authenticiteit van het vonnis niet kan worden vastgesteld. Onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraken van 6 mei en 18 juli 2003 in zaken met de registratienummers 200301612/1 en 200303947/1) is betoogd dat reeds de verklaring van de Kmar leidt tot de conclusie dat het vonnis niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid kan worden aangemerkt.
2.6 De rechter kan verweerder niet volgen in het voorgaande.
2.7 De enkele omstandigheid dat in het vonnis het geboortejaar 1963 in plaats van 1962 staat vermeld is naar het oordeel van de rechter onvoldoende om de authenticiteit van het vonnis in twijfel te trekken. Zulks geldt te meer nu de dag en de maand van de geboortedatum wel correct staan vermeld. Evenzeer stemmen de in het vonnis genoemde namen van de ouders van verzoeker sub 1, alsmede zijn geboorteplaats, overeen met de namen zoals door hem opgegeven ten tijde van het eerste gehoor in de eerste asielprocedure. Naar het oordeel van de rechter valt niet in te zien waarom in een officieel document als een vonnis van een rechtbank geen fouten zouden kunnen sluipen op ondergeschikte punten als een geboortejaar.
2.8 Voor wat betreft de verklaring van de Kmar overweegt de rechter dat daarin met betrekking tot het vonnis wordt gesteld dat het document is vervaardigd met een typemachine en is voorzien van een gedetailleerde afdruk van een inktstempel. Vervolgens wordt vermeld dat over het document geen waardeoordeel is te geven. Daaraan wordt toegevoegd dat over de wijze waarop, of de omstandigheden waaronder het document werd afgegeven geen uitspraak kan worden gedaan.
De rechter stelt vast dat blijkens de verklaring van de Kmar geen onregelmatigheden in het overgelegde vonnis zijn geconstateerd. Voorts overweegt de rechter dat verzoekers in zoverre in hun stellingname ter zitting kunnen worden gevolgd, dat de verklaring van de Kmar dat over het document geen waardeoordeel kan worden gegeven – hetgeen door verweerder aldus is vertaald dat de authenticiteit niet kan worden vastgesteld – kennelijk verband houdt met de omstandigheid dat niet over (voldoende) referentiemateriaal wordt beschikt om de authenticiteit van het document overigens – dat wil zeggen anders dan door onderzoek op onregelmatigheden – te beoordelen. Daarbij komt dat verweerder, gelet op de aard van het document, alsmede de aard van de instantie die het document heeft afgegeven, op betrekkelijk eenvoudige andere wijze de authenticiteit van het vonnis had kunnen laten onderzoeken. Hierbij kan met name worden gedacht aan onderzoek door de Minister van Buitenlandse Zaken, zoals ook door verzoekers is geopperd.
Gelet op het voorgaande is de rechter dan ook van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval niet kon volstaan met het door de Kmar verrichte onderzoek en dat de door de Kmar afgegeven verklaring in dit geval onvoldoende basis vormt voor de stelling dat de authenticiteit van het betreffende document niet kan worden vastgesteld.
2.9 Gelet op het vorenstaande leende de asielaanvraag zich niet voor afdoening in het AC.
2.10 De beroepen zijn derhalve gegrond wegens schending van het vereiste dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (artikel 3:2 van de Awb). Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.11 Gelet op de beslissingen in beroep dienen de verzoeken te worden afgewezen.
2.12 Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht worden terzake van verleende rechtsbijstand 2 punten toegekend waarbij wordt uitgegaan van samenhangende zaken.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 3 januari 2003;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen te treffen af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan verzoekers.
Aldus gegeven door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2004 in tegenwoordigheid van mr. M.J.B. Geven-Wielens als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Afschrift verzonden op: 23 januari 2004