Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/68344 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1978, van Ivoriaanse nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 16 mei 2000 heeft eiseres een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Bij besluit van 11 september 2000 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd vanwege de kennelijke ongegrondheid ervan en heeft verweerder ambtshalve overwogen geen aanleiding te zien een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij bezwaarschrift van 19 oktober 2000 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 9 november 2000. Op 11 juni 2002 stond een hoorzitting bij een ambtelijke commissie gepland, welke geen doorgang heeft gevonden. Het bezwaar is bij besluit van 13 augustus 2002 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 5 september 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 1 oktober 2002 en aangevuld bij brief van 25 november 2003. Op 19 augustus 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 8 december 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. de Bok als tolk in de Franse taal.
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2. Eiseres is op [...] 2001 in B bevallen van een zoon, genaamd C. De vader, D, heeft de Italiaanse nationaliteit en heeft het kind erkend.
3. Het dossier bevat een “registratieformulier wegens MOB”, gedateerd 14 februari 2003, waarin wordt vermeld dat eiseres, die sinds 23 januari 2003 met onbekende bestemming gemeld stond, zich heeft gemeld in Zevenaar en dat eiseres heeft verklaard Nederland sinds haar asielaanvraag nooit te hebben verlaten. Voorts is vermeld dat eiseres op 14 februari 2003 wordt aangemeld bij het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers voor plaatsing in de opvang.
4. Het dossier bevat voorts een model M100 (bericht verwijdering), gedateerd 12 mei 2003, waarin wordt vermeld dat eiseres met onbekende bestemming is vertrokken tijdens haar asielprocedure.
Eiseres heeft het volgende asielrelaas naar voren gebracht.
De moeder van eiseres was al overleden toen eiseres nog een baby was; haar vader is overleden toen eiseres een jaar of twaalf was. De ouders van eiseres waren moslim. Op jonge leeftijd kreeg zij belangstelling voor het katholieke geloof. Zij is thans praktiserend katholiek. Sinds de dood van haar vader woonde eiseres bij haar oom en tante in Abidjan. Deze oom probeerde haar steeds te verkrachten en ook haar tante behandelde eiseres niet goed. In november of december 1999 keerde eiseres terug naar haar grootouders in E. Haar grootouders vonden het tijd om voor eiseres een man te vinden en hadden voor haar een oudere man gevonden om mee te trouwen. Omdat zij bleef protesteren werd zij opgesloten en uiteindelijk tegen haar zin naar de oude man gebracht. Deze vroeg of eiseres wel besneden was, zoals het hoorde. Omdat dit niet het geval was, mocht eiseres naar huis om daar besneden te worden. Na een week zou ze dan bij hem terug kunnen komen. Eiseres werd daarop door haar eigen familie opgesloten. Dankzij de hulp van haar nichtje kon zij op 18 of 19 april 2000 vluchten. Uiteindelijk kwam zij in Abidjan aan, waar zij naar haar vriendin F ging. Deze verstopte eiseres in haar kioskje. Twee dagen later vertelde F dat de grootouders van eiseres een jongeman naar F hadden gestuurd om te informeren of eiseres bij F was. De grootouders van eiseres zouden erg kwaad zijn en zouden vinden dat eiseres hen te schande maakte. Eisers mocht dan wel zeggen dat zij katholiek was, zij was opgevoed onder andere tradities. Als eiseres zich niet aan de regels zou onderwerpen en zich zou laten besnijden, zou zij worden geëlimineerd middels voodoo-praktijken. Om problemen voor F te vermijden en omdat zij bang was door voodoo om het leven gebracht te worden als zij in Ivoorkust zou blijven, is eiseres met een boot naar Nederland gevlucht. Met de man die haar aan boord van het schip had gebracht en met wie zij noodgedwongen een hut deelde, moest eiseres naar bed.
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Het is niet aannemelijk dat eiseres op tweeëntwintigjarige leeftijd weer bij haar grootouders moest gaan wonen en het risico liep uitgehuwelijkt en besneden te worden. Eiseres heeft zich immers als een onafhankelijke jonge vrouw gemanifesteerd; zo heeft zij zelfstandig als kapster gewerkt. Ook het feit dat zij zich in een islamitische familie tot christen heeft bekeerd en altijd heeft geweigerd de islamitische gebruiken te praktiseren duidt erop dat zij er door de jaren heen een zelfstandige en onafhankelijke houding op na heeft kunnen houden. Voorts hebben haar grootouders nooit eerder belangstelling voor eiseres gehad. Tot slot doet de omstandigheid dat eiseres zeer weinig weet te vertellen over het islamitisch geloof afbreuk aan de geloofwaardigheid van het relaas. Niet kan worden ingezien dat zij islamitische opvoeders heeft gehad. Nu eiseres niet wordt gevolgd in haar verklaringen omtrent haar aanstaande uithuwelijking en besnijdenis, kan evenmin geloof worden gehecht aan de eventuele voodoo-praktijken waaraan eiseres vreest te worden onderworpen. Bovendien zal deze vrees bij eiseres niet minder zijn in Nederland. Eiseres komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000. Evenmin komt zij in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000. Zo al geloof wordt gehecht aan de vrees voor besnijdenis gaat het hier om een cultuurgebonden ritueel, waartegen zij had kunnen pogen de bescherming van de autoriteiten in te roepen. Bovendien werd eiseres volgens de Ivoriaanse wetgeving geacht meerderjarig te zijn en voor zichzelf te kunnen zorgen. Zo een situatie van besnijdenis zich zou hebben voorgedaan, zou eiseres in staat zijn geweest zich aan een dergelijke situatie te onttrekken. Eiseres komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw 2000. Nu eiseres niet wordt gevolgd in haar verklaringen omtrent problemen met traditionele, islamitische familieleden, wordt zij evenmin gevolgd in haar verklaring dat zij, mede gezien haar angst voor voodoo, zozeer in haar weerbaarheid is aangetast dat zij niet naar haar land van herkomst kan terugkeren. Aangezien terugkeer naar Ivoorkust in verband met de algehele situatie aldaar niet van bijzondere hardheid is, komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d van de Vw 2000. Eiseres is uitgenodigd om op 11 juni 2002 voor een ambtelijke commissie te verschijnen. Omdat de reden van de absentie van eiseres, namelijk dat haar gemachtigde niet tijdig contact met eiseres heeft kunnen leggen, niet verschoonbaar wordt geacht, is geen nieuwe hoorzitting gepland.
2. Eiseres heeft in beroep het volgende aangevoerd. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen, aangezien eiseres – ondanks dat daarom uitdrukkelijk was verzocht – geen nieuwe uitnodiging heeft ontvangen voor een hoorzitting en de vragen van de hoorcommissie evenmin schriftelijk toegezonden heeft gekregen. Dit klemt te meer daar verweerder het bezwaar aanvankelijk niet kennelijk ongegrond achtte en eiseres had willen horen alvorens op het bezwaar te beslissen. Niet gesteld kan worden dat de reden van eiseres’ afwezigheid niet verschoonbaar was. Verweerders stelling dat in bezwaar geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen welke tot een andere conclusie horen te leiden dan in het besluit in primo is neergelegd, kan niet worden gevolgd, aangezien in bezwaar gemotiveerd is aangegeven waarom het besluit in primo geen stand kan houden. Vrouwenbesnijdenis is een cultureel gebruik in Ivoorkust dat ook door niet-moslims wordt toegepast. Dat eiseres zich niet als conservatieve moslim hoefde op te stellen is geen argument om ongeloofwaardig te achten dat eiseres zal worden uitgehuwelijkt, besneden of geïntimideerd door voodoo. Nu in het bestreden besluit het relaas van eiseres ongeloofwaardig wordt geacht terwijl in het besluit in primo aan de geloofwaardigheid niet getwijfeld werd, is sprake van strijd met de zorgvuldigheid en van reformatio in peius. De situatie zoals eiseres heeft beschreven komt in het licht van informatie over vrouwen in Ivoorkust in het geheel niet ongeloofwaardig voor. Informatie over de islam heeft eiseres van familieleden, waar zij geen goede relatie mee had. Eiseres blijft bang voor voodoo, ook al is zij in Nederland. Verweerder heeft ten onrechte de overgelegde informatie over het ontbreken van bescherming door de autoriteiten tegen vrouwenbesnijdenis in Ivoorkust niet meegenomen. De stelling dat zij zich aan besnijdenis kon onttrekken omdat zij meerderjarig is en zich kan handhaven als zelfstandige vrouw, kan geen stand houden, omdat zij te weinig verdiende en voor onderhoud afhankelijk was van haar familie. Zij kan zich niet onttrekken aan voodoo door zich elders in Ivoorkust te vestigen.
Bij brief van 25 november 2003 heeft eiseres nog het volgende aangevoerd. Vrouwenbesnijdenis komt, zoals blijkt uit het ambtsbericht van februari 2003, in Ivoorkust nog steeds voor. Ook staat daarin vermeld dat het in de meeste gevallen nog niet mogelijk is effectief de bescherming van de overheid in te roepen tegen genitale verminking. Ook wordt in dit kader verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 augustus 2003 (02/37045). In het kader van de angst voor voodoo wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 oktober 2002, die eiseres in haar geval van overeenkomstige toepassing acht. Tot slot dient verweerder de situatie in Ivoorkust opnieuw te evalueren en dient te worden beoordeeld of een categoriaal beschermingsbeleid geïndiceerd is.
3. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de heroverweging in bezwaar beperkt had dienen te blijven tot de grondslag van het primaire besluit, waarin het relaas geloofwaardig is geacht. Doordat verweerder in het bestreden besluit buiten de omvang van het toen voorliggende geschil is getreden, is eiseres erop achteruitgegaan. Bovendien heeft zij niet de mogelijkheid gehad haar bezwaren naar voren te brengen op de nieuwe stellingen van verweerder aangaande de geloofwaardigheid en aannemelijkheid van haar relaas. Eiseres handhaaft haar beroep op de c-grond van artikel 29 van de Vw 2000 in verband met klemmende redenen van humanitaire aard.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat geen sprake is van reformatio in peius. De beschikking in primo was afwijzend en de beschikking op bezwaar was wederom afwijzend. Bovendien is in de beschikking in primo een aantal onaannemelijkheden genoemd die leiden tot de conclusie dat het asielrelaas ongeloofwaardig is.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
4. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
5. De rechtbank begrijpt de stellingen van eiseres aldus dat door de wijziging van verweerders standpunt ten aanzien van de geloofwaardigheid van haar relaas eiseres de mogelijkheid is ontnomen adequaat op dit nieuwe standpunt te reageren, hetgeen in feite een verlies van instantie voor eiseres betekent. Verweerder heeft hiertegenover onder meer gesteld dat reeds in de beschikking in primo een reeks onaannemelijkheden is genoemd in het asielrelaas van eiseres die zouden leiden tot de conclusie dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. De rechtbank kan zich niet verenigen met deze stelling van verweerder. De rechtbank leest de beschikking in primo aldus dat eiseres er naar het oordeel van verweerder niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat met betrekking tot haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die een vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag rechtvaardigen. In de beschikking in primo staat nergens vermeld dat de conclusie luidt dat (een onderdeel van) het asielrelaas ongeloofwaardig is. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het te ver die conclusie af te leiden uit (het samenstel van) de door verweerder geconstateerde onaannemelijkheden. Wat daarvan ook zij, verweerder heeft in de beschikking in primo immers slechts ten aanzien van één (gestelde) omstandigheid uitgesproken dat die “opmerkelijk” is te achten, terwijl voor het overige zelfs geen “bevreemding” is uitgesproken.
6. Materieel verlies van instantie, zoals in casu aan de orde is, leidt niet in alle gevallen tot de conclusie dat een besluit moet worden vernietigd. Hoewel verweerder kan worden toegegeven dat de reden die eiseres heeft gegeven voor haar afwezigheid tijdens de geplande hoorzitting niet verschoonbaar is, mocht verweerder in dit geval, in het licht van de in bezwaar opgetreden koerswijziging van verweerder, een nieuwe hoorzitting dan wel het voorleggen van schriftelijke vragen toch niet achterwege laten. De consequentie van het afzien van het horen van eiseres is in dit geval immers geweest dat eiseres nooit heeft kunnen reageren op het door verweerder in bezwaar ingenomen standpunt dat haar relaas ongeloofwaardig is. In het onderhavige geval is dus sprake van een ontoelaatbaar materieel verlies van instantie. Het bestreden besluit is derhalve onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ontbeert mede als gevolg daarvan een draagkrachtige motivering. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb.
7. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
8. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, in tegenwoordigheid van M.F.M. Saive, griffier, en openbaar gemaakt op: 9 februari 2004
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op: 9 februari 2004
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.