ECLI:NL:RBSGR:2004:AO3925

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/36108, 03/25811
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning op grond van driejarenbeleid wegens onjuiste gegevens verstrekt door eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 januari 2004 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een verblijfsvergunning aan eiseres, een Congolese vrouw, op basis van het driejarenbeleid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, weigerde deze op grond van het feit dat eiseres onjuiste gegevens had verstrekt. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in aanmerking kwam voor de gevraagde vergunning, omdat zij tijdens het nader gehoor had verklaard dat zij in geen ander land asiel had aangevraagd, terwijl uit onderzoek bleek dat zij dit wel had gedaan in Duitsland. De rechtbank concludeerde dat er ernstige twijfels bestonden over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres, vooral gezien de tegenstrijdigheden in haar verklaringen over haar detentie en de omstandigheden waaronder zij in Nederland was aangekomen.

De rechtbank heeft de stelling van eiseres dat de beleidsregel, neergelegd in de Vreemdelingencirculaire, onredelijk was, verworpen. De rechtbank stelde vast dat de verweerder terecht had geoordeeld dat de onjuiste gegevens die eiseres had verstrekt een contra-indicatie vormden voor de verlening van de verblijfsvergunning. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, zowel voor de asielaanvraag als voor de aanvraag van een reguliere verblijfsvergunning op basis van het driejarenbeleid. De rechtbank benadrukte dat de onjuiste gegevens verstrekt door eiseres een belangrijke rol speelden in de beslissing van de verweerder en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/36108 OVERIO en AWB 03/25811 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1970, van Congolese nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. J. Hemelaar, advocaat te Zoetermeer,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.F. van der Mersch, advocaat te ’s-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 13 september 1998 heeft eiseres verzocht om toelating als vluchteling. Deze aanvraag wordt thans aangemerkt als een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op [...] 1998 is eiseres te B bevallen van haar dochter C. Bij besluit van 21 februari 2000 - aan eiseres uitgereikt op 7 april 2000 - heeft verweerder de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid ervan en tevens ambtshalve overwogen geen aanleiding te zien eiseres vanwege klemmende redenen van humanitaire aard in het bezit te stellen van een vergunning tot verblijf. Bij bezwaarschrift van 2 mei 2000 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De nadere gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 17 juli 2000. Eiseres is op 11 maart 2000 gehoord door een ambtelijke commissie van het Ministerie van Justitie (AC). Op [...] 2002 is eiseres te B bevallen van haar dochter D. Bij besluit van 17 april 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is aan eiseres ambtshalve een verblijfsvergunning wegens tijdsverloop in de asielprocedure onthouden.
2. Bij beroepschrift van 10 mei 2002 heeft eiseres tegen dit besluit - voor zover het betreft de asielaanvraag - beroep (hierna: beroep A) ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brieven van 12 juni 2002 en 30 juli 2003.
3. Bij bezwaarschrift van 10 mei 2002 heeft eiseres eveneens bezwaar gemaakt tegen het hiervoor genoemde besluit van 17 april 2002, voor zover daarin is geweigerd eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier vanwege het feit dat niet binnen drie jaar op de asielaanvraag is beslist. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 6 juni 2002. Bij besluit van 31 maart 2003 - aan eiseres uitgereikt op 2 april 2003 - heeft verweerder het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard.
4. Bij beroepschrift van 29 april 2003 heeft eiseres tegen dit besluit beroep (hierna: beroep B) ingesteld bij de rechtbank. De nadere gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 30 juli 2003.
5. Op 24 juni 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 22 augustus 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2003. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst ten einde eiseres in de gelegenheid te stellen zich te laten bijstaan door haar gemachtigde.
7. Het onderzoek ter zitting is hervat op 28 november 2003. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar huidige gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Van der Mersch, voornoemd.
II. ASIELRELAAS
Eiseres is van Muluba-afkomst en afkomstig uit Kinshasa, gelegen in de Democratische Republiek Congo (DRC). Van 14 februari 1994 tot eind 1996 heeft eiseres in Nederland verbleven. In december 1996 is zij naar Kinshasa teruggereisd. Eiseres heeft van eind 1996 tot 10 september 1998 samengewoond met een man, genaamd E, die lid was van de MPR en aanhanger van het “Mobutisme”. In zijn woning vonden regelmatig politieke bijeenkomsten plaats. Eiseres heeft voor deze man pamfletten verspreid in Kinshasa. Op 20 april 1998 werd eiseres, samen met achttien anderen die in het huis van E aanwezig waren, door soldaten in burger aangehouden. Tot 25 augustus 1998 heeft eiseres vastgezeten, samen met zes van de met haar opgepakte personen. Een stamgenoot van eiseres, bewaker F, heeft haar helpen te ontsnappen. Daarop heeft eiseres ongeveer een week bij haar oom doorgebracht. Op 10 september 1998 is eiseres, met hulp van haar oom, naar Brazzaville in de Republiek Congo gegaan. Van daaruit is zij per vliegtuig naar Brussel gevlogen. Op 12 september 1998 is eiseres in Nederland aangekomen.
III. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Ten aanzien van beroep A:
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Er is sprake van manifest bedrog nu eiseres tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat zij buiten Nederland in geen ander land asiel heeft gevraagd. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat eiseres op 9 april 1996, onder de naam G, geboren op [...] 1969, asiel heeft gevraagd in Duitsland. Derhalve wordt ernstig getwijfeld aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres. Bovendien was eiseres bij binnenkomst in Nederland niet in het bezit van documenten waaruit blijkt dat zij na haar eerdere verblijf in Nederland is teruggekeerd naar de DRC.
Voorts heeft eiseres ter zitting van de AC verklaringen afgelegd die in strijd zijn met hetgeen zij eerder heeft verklaard. Ook om die reden wordt geen geloof gehecht aan het asielrelaas van eiseres en de oprechtheid van haar motieven om bescherming in te roepen van de Nederlandse autoriteiten. Zo verklaarde eiseres eerst ter zitting van de AC dat zij ook in Duitsland asiel heeft aangevraagd terwijl zij tijdens het nader gehoor heeft verklaard vóór haar komst naar Nederland niet in een ander land te hebben verbleven. Tijdens het Dublingehoor van 12 maart 1999 heeft eiseres verklaard dat zij geen asiel in Duitsland heeft gevraagd. Voorts heeft eiseres tijdens het nader gehoor verklaard dat zij na haar terugkeer in de DRC in december 1996 pamfletten heeft uitgedeeld voor de aanhangers van Mobutu. Echter ter zitting heeft eiseres expliciet en herhaaldelijk verklaard niet eerder dan halverwege 1997, ongeveer twee maanden nadat Kabila in Kinshasa was gearriveerd, naar haar land te zijn teruggekeerd. Aan de verklaring van eiseres dat zij reeds in april 1997 problemen heeft ondervonden, kan mede gelet op het vorenstaande en op grond van haar verklaring dat zij pas op 20 april 1998 door soldaten in burgerkleding zou zijn opgepakt, geen geloof worden gehecht. Voorts heeft eiseres eerst ter zitting van de AC verklaard dat zij tijdens haar detentie werd mishandeld en verkracht. Echter bij het nader gehoor verklaarde zij desgevraagd en nadrukkelijk nimmer te zijn gemarteld, verkracht of geslagen door de bewakers in het huis waar zij stelt gevangen te zijn gehouden. Voor zover al moet worden uitgegaan van de geloofwaardigheid van haar relaas overweegt verweerder dat niet aannemelijk is dat zij in de DRC in de negatieve belangstelling is komen te staan vanwege het verspreiden van pamfletten. Daarbij is van belang dat eiseres niet weet waar de afkorting MPR voor staat. Bovendien is niet gebleken dat de Congolese autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van haar activiteiten en heeft eiseres verklaard dat zij niet uit politieke overtuiging handelde maar in opdracht van haar echtgenoot. Het is derhalve niet aannemelijk dat eiseres wordt beschouwd als een belangrijk tegenstander van het regime. De omstandigheid dat zij tijdens haar detentie niet is verhoord en op eenvoudige wijze heeft weten te ontsnappen onderstrepen die conclusie. Eiseres komt evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op één van de andere gronden van artikel 29 van de Vw 2000.
2. Eiseres legt aan het beroep ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Verweerder heeft ten onrechte geen geloof gehecht aan haar verklaringen. Eiseres stelt dat verweerder zijn standpunt dat zij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, heeft gebaseerd op de beantwoording van vragen die niet aan haar zijn gesteld. In het bestreden besluit zijn ten onrechte geen overwegingen gewijd aan de vraag of haar asielrelaas - zonder het bestaan van tegenstrijdigheden - voldoende zwaarwegend zou zijn om een verblijfsvergunning asiel te rechtvaardigen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de situatie in de DRC, hetgeen het onverantwoord maakt om de rechtsgevolgen van artikel 27 (bedoeld wordt artikel 45) van de Vw 2000 te laten intreden. Slechts wanneer geen vrees voor vervolging of schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bestaat, noch redenen ontleend aan het traumatabeleid zich verzetten tegen de terugkeer, mogen die rechtsgevolgen intreden. Dat is ten aanzien van eiseres niet met zekerheid vastgesteld. Verweerder is onvoldoende ingegaan op hetgeen eiseres in bezwaar naar voren heeft gebracht. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de zaak naar verweerder te worden terugverwezen.
Ten aanzien van beroep B:
3. In het besluit van 31 maart 2003 heeft verweerder overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het driejarenbeleid omdat er sprake is van een contra-indicatie. Gebleken is dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt. Zij heeft eerst op 11 maart 2002 toegegeven dat zij onjuiste gegevens heeft verstrekt, zodat het tijdsverloop eerst vanaf die datum weer is gaan lopen. Op grond van artikel 7:3 van de Awb is van het horen van eiseres afgezien.
4. In het beroep van 29 april 2003 heeft eiseres gesteld dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het driejarenbeleid. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom geen belangenafweging hoeft te worden gemaakt indien er sprake is van een contra-indicatie. Voorts heeft verweerder miskend dat er reeds drie jaren waren verstreken voordat de zitting van de AC werd gepland. Verweerder kan derhalve de gestelde tegenstrijdigheden niet aan eiseres tegenwerpen. Het is te wijten aan verweerder dat eerst zo laat helderheid is verkregen over de asielaanvraag van eiseres in Duitsland. Bovendien was verweerder daarvan op de hoogte, gelet op het feit dat de claimaanvraag reeds in maart 1999 is geaccordeerd. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen overweging gewijd aan de minderjarige dochter van eiseres. Die kan niet automatisch hetzelfde worden tegengeworpen als haar moeder. Verweerder is voorts onvoldoende ingegaan op hetgeen eiseres in bezwaar naar voren heeft gebracht. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de zaak naar verweerder te worden terugverwezen. Bovendien is onvoldoende invulling gegeven aan de hoorplicht.
5. In het verweerschrift heeft verweerder nog het volgende naar voren gebracht. Niet in geschil is dat eiseres onjuiste gegevens heeft verstrekt. Het tijdsverloop loopt eerst vanaf het moment dat zij dat heeft toegegeven. Daarbij speelt de datum van het gehoor door de AC geen rol omdat eiseres gehouden was om reeds bij het nader gehoor de waarheid te vertellen. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder op basis van artikel 4:84 van de Awb van het door hem gevoerde beleid zou moeten afwijken. In het bestreden besluit is voldoende ingegaan op de in bezwaar aangevoerde gronden. Eiseres heeft ook niet aangegeven op welke gronden van het bezwaar verweerder onvoldoende zou zijn ingegaan. De aanvraag van eiseres geldt mede ten behoeve van haar twee minderjarige dochters, zodat van een aparte beoordeling van hun situatie geen sprake is.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden.
Ten aanzien van beroep A
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
4. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht, en op de daartoe aangevoerde gronden, zoals weergegeven in rechtsoverweging III.1, op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor vluchtelingenrechtelijke vervolging of voor een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM heeft te vrezen. Verweerder heeft zich met name in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres tegenstrijdige en ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Daarbij is in het bijzonder van belang dat de verklaringen van eiseres met betrekking tot de vraag of zij al dan niet is mishandeld en verkracht tijdens haar detentie niet met elkaar zijn te rijmen. Tijdens het nader gehoor heeft eiseres expliciet verklaard dat zij ten tijde van haar detentie nimmer is verkracht, mishandeld of geslagen. Tijdens het gehoor door de AC stelt zij dat zij toen wel is mishandeld en verkracht. Eiseres heeft - ook ter zitting - geen verklaring gegeven voor deze tegenstrijdigheid.
6. Verweerder heeft derhalve terecht geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen het standpunt van verweerder, inhoudende dat zij niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef en onder c en d, van de Vw 2000, zodat het standpunt van verweerder daaromtrent geen nadere bespreking behoeft.
8. Gelet op het vorenstaande kan het besluit van 17 april 2002 in rechte stand houden. Beroep A zal ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van beroep B
9. In geschil is de vraag of verweerder vanwege het bestaan van een contra-indicatie, terecht heeft geweigerd om aan eiseres een verblijfsvergunning regulier te verlenen op grond van het feit dat niet binnen drie jaar op de asielaanvraag is beslist.
10. Ingevolge het beleid neergelegd in paragraaf C2/9.3, onder b, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) geldt - voor zover hier van belang - als contra-indicatie voor verlening van een verblijfsvergunning regulier op grond van het driejarenbeleid de omstandigheid dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt.
11. Blijkens de toelichting bij deze bepaling heeft deze contra-indicatie voor het driejarenbeleid geen absoluut karakter in die zin dat blijvend een verblijfsvergunning zal worden onthouden. Als de vreemdeling na confrontatie met de bevindingen van verweerder toegeeft dat hij op relevante (essentiële) onderdelen van zijn asielrelaas onjuiste gegevens heeft verstrekt, kan hij vanaf dat moment weer relevant tijdsverloop in de zin van het driejarenbeleid opbouwen. Dat geldt niet voor zaken waarin de vreemdeling de resultaten van het onderzoek betwist en vervolgens (op dit onderdeel van de procedure) in rechte in het ongelijk wordt gesteld. In dat geval wordt er van uitgegaan dat de de vreemdeling in feite onjuiste gegevens blijft verstrekken en staat dit (nog steeds) in de weg aan het (weer) opbouwen van relevant tijdsverloop.
12. Eiseres acht de hiervoor weergegeven beleidsregel onredelijk en in strijd met de ratio van het driejarenbeleid. Deze stelling wordt door de rechtbank niet gevolgd. Niet valt in te zien hoe bij een vreemdeling de gedachte kan postvatten dat verweerder in zijn of haar verblijf zal (blijven) berusten vanaf het moment dat verweerder de vreemdeling heeft medegedeeld dat er sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden die tot de conclusie nopen dat de onderhavige beleidsregel zich niet verdraagt met de uitgangspunten van een redelijke beleidsbepaling.
13. Verweerder heeft zich terecht op standpunt gesteld dat de onjuiste gegevens die eiseres heeft verstrekt met betrekking tot haar verblijf in Duitsland een contra-indicatie vormen voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van dit beleid. Blijkens het dossier heeft verweerder eiseres reeds op 12 maart 1999 geconfronteerd met haar asielaanvraag in Duitsland. Zij heeft toen ontkend dat zij eerder asiel in Duitsland heeft gevraagd. Eerst ter zitting van de AC heeft eiseres verklaard dat zij wel in Duitsland asiel heeft gevraagd. Vanaf die datum - 11 maart 2002 - is een nieuwe termijn gaan lopen. Sedert die datum is nog geen drie jaar verstreken.
14. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan van het beleid moet worden afgeweken.
15. Met betrekking tot het verstrekken van de onjuiste gegevens is zij reeds uitgebreid gehoord zodat verweerder, gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van beroep B is overwogen, in het onderhavige geval op grond van artikel 7:3 van de Awb van het horen van eiseres heeft kunnen afzien.
16. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit van 31 maart 2003 eveneens in rechte stand kan houden.
17. Op grond van het voorgaande zal beroep B ongegrond worden verklaard.
V. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart beroep A en B ongegrond.
Gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, in tegenwoor-digheid van mr. A.E. van Duinen, griffier, en openbaar gemaakt: 13 januari 2004
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 13 januari 2004
Conc.: AvDu
Coll: MK
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat met betrekking tot beroep A geen hoger beroep open.
Tegen deze uitspraak staat met betrekking tot beroep B hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.