RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 04/2983 VRONTN S4
uitspraak: 29 januari 2004
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren [...] 1983,
Burger van Niger,
IND-dossiernummer: 0009.25.2087,
thans verblijvende in het huis van bewaring te Tilburg,
eiser,
gemachtigde: mr. P.J.N. Aarnoudse, advocaat te Deventer,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. K. Postel, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 16 januari 2004, geëffectueerd op 19 januari 2004 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Namens verweerder is de rechtbank op 21 januari 2004 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van dit besluit, tegen welk besluit eiser geen beroep heeft ingesteld. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door eiser ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000, strekt het beroep tevens tot een verzoek om schadevergoeding.
Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, op 28 januari 2004 ter zitting gehoord.
Ter zitting was een tolk in de Franse taal aanwezig.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Eiser is op 19 januari 2004 in aansluiting op strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 stelt verweerder de rechtbank uiterlijk op de derde dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 58 en 59, hiervan in kennis, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 16 januari 2004 middels het model M110-A de maatregel van bewaring heeft opgemaakt. De maatregel is op 16 januari 2004 om 13.55 uur ondertekend en aan eiser uitgereikt. Voorts is van belang dat op de maatregel staat vermeld dat deze maatregel van bewaring ingaat op maandag 19 januari 2004, te 8.00 uur, terstond na en in aansluiting op het einde van eisers strafrechtelijke detentie.
Blijkens de tekst van artikel 94, eerste lid, Vw 2000, dient verweerder de rechtbank uiterlijk op de derde dag na de bekendmaking in kennis stellen van de maatregel van bewaring. De rechtbank overweegt dat het ervoor moet worden gehouden dat de maatregel op 16 januari 2004 is bekendgemaakt. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de termijn bedoeld in artikel 94, eerste lid, Vw 2000 op die datum is aangevangen. Dat betekent dat, mede gezien het bepaalde in artikel 2, Algemene termijnen wet, verweerder de rechtbank uiterlijk op dinsdag 20 januari 2004 in kennis had moeten stellen van de onderhavige maatregel van bewaring. De rechtbank stelt voorts op basis van het dossier vast dat de kennisgeving op 21 januari 2004 door de rechtbank is ontvangen.
Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot het oordeel dat niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 94, eerste lid, Vw 2000. Dit voorschrift behoort tot de strikte waarborgen, waarmee de bewaring is omkleed. Niet-inachtneming leidt -behoudens uitzonderlijke omstandigheden- tot onrechtmatigheid van de bewaring. Gesteld noch gebleken is van uitzonderlijke omstandigheden, zodat de bewaring onrechtmatig moet worden geacht vanaf de dag volgend op de dag waarop de kennisgeving uiterlijk had moeten worden gedaan.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring vanaf 21 januari 2004 onrechtmatig is geweest. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
Aan de orde is vervolgens de vraag of de onrechtmatigheid en opheffing van de bewaring tot toekenning van schadevergoeding dient te leiden. De rechtbank is van oordeel dat bij - zoals in onderhavige zaak - onrechtmatig bevonden bewaring in beginsel aanspraak bestaat op schadevergoeding. Van het afzien van schadevergoeding dan wel matiging kan slechts onder bijzondere omstandigheden sprake zijn. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van €70,- per dag voor de 8 dagen die hij vanaf 21 januari 2004 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van €560,- zal worden toegekend.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 560,-.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechts-persoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Läkamp, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Dijkema als griffier en uitgesproken op 29 januari 2004.
Afschrift verzonden: 29 januari 2004
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 560,-
Aldus gedaan op 29 januari 2004 door mr. E. Läkamp, fungerend voorzitter.