RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/68154, 02/68156, 02/68158 en 02/68160
inzake: A (eiser 1),
geboren op [...] 1927,
B (eiseres 1),
geboren op [...] 1932,
IND dossiernummer 9504.10.8022,
C (eiseres 2),
geboren op [...] 1974,
IND dossiernummer 9611.30.4020,
D (eiser 2),
geboren op [...] 1976,
IND dossiernummer 9503.27.8071,
E (eiser 3),
geboren op [...] 1979,
IND dossiernummer 9504.10.8023,
allen gesteld staatloos,
gemachtigde: mr. C.A.J.M. Snijders, advocaat te Boxtel,
eisers;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
gemachtigde: mr. A. Mearadji, te 's-Gravenhage,
verweerder.
1.1 Op 21 februari 2001 hebben eiser 1, eiseres 1, eiser 2 en eiser 3 aanvragen ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf onder de beperking verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Bij beschikkingen van 19 juli 2001 zijn de aanvragen niet ingewilligd. Bij brief van 9 augustus 2001 is daartegen bezwaar gemaakt.
Op 9 april 2001 heeft eiseres 2 aanvragen ingediend om verlening van een vergunning onder de beperking verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken en wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Bij beschikking van 9 augustus 2001 zijn deze aanvragen afgewezen. Deze beschikking is uitgereikt op 8 maart 2002, waarna op 3 april 2002 bezwaar is gemaakt.
Verweerder heeft de bezwaarschriften bij beschikkingen van 12 augustus 2002 ongegrond verklaard. Bij brief van 5 september 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 De beroepen zijn ter zitting van 13 mei 2003 behandeld. Eisers zijn verschenen, met uitzondering van eiser 1, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1.3 De behandeling ter zitting is geschorst in verband met het stellen van nadere schriftelijke vragen aan verweerder. Deze vragen zijn op 4 juni 2003 schriftelijk aan verweerder gesteld.
Bij brief van 14 juli 2003 heeft verweerder haar antwoorden op de gestelde vragen aan de rechtbank en eisers doen toekomen. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld te reageren, van welke mogelijkheid gebruik is gemaakt bij brieven van 15 juli 2003 en 29 augustus 2003. Naar aanleiding van de reactie van eisers is verweerder verzocht in te gaan op de door eisers bij hun reactie overgelegde stukken. Bij brief van 6 oktober 2003 heeft verweerder een reactie ingediend.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en zal, met toestemming van partijen als bedoeld in artikel 8:57 Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak doen zonder dat een nadere zitting heeft plaatsgevonden.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Op grond van artikel 117, eerste lid, Vw 2000 worden de aanvragen aangemerkt als aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
3.1 Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarbij in de beschikking met betrekking tot eiseres 2 wordt overwogen dat zij niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, terwijl zij niet is vrijgesteld van dat vereiste.
Eisers hebben nagelaten hun gestelde staatloosheid en afkomst met documenten te onderbouwen, zoals omschreven in hoofdstuk C2/8 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000).
De overgelegde stukken van Amnesty International en Human Rights Watch betreffen de algemene positie van Koerden in Syrië.
Niet is gebleken dat eisers al het mogelijke hebben gedaan om toegang te verkrijgen tot hun land van eerder verblijf. Dat eiser 2 en eiser 3 zich volgens de gemachtigde tot de Syrische ambassade in Brussel hebben gewend, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit niet is aangetoond en de overige gezinsleden een eigen verantwoordelijkheid hebben bij de pogingen in het bezit te komen van documenten.
Het algemene gespreksverslag van 18 juni 2001, opgemaakt door mr. B. Ficq en mr. K. Peper, naar aanleiding van hun bezoek aan de Syrische ambassade, leidt niet tot een ander oordeel, waarbij wordt opgemerkt dat niet is gebleken dat de inhoud van bedoeld overleg zijdens de geïnterviewde functionarissen van de Syrische ambassade wordt onderschreven als een correcte weergave van hetgeen door hen is verklaard.
Dat op de W-documenten van eisers alsmede in de uitspraak in de asielprocedure staat vermeld dat eisers staatloos zijn, is eveneens onvoldoende om aan te nemen dat zij als staatloos dienen te worden aangemerkt.
De verklaring die door de vreemdelingendienst van OC Schalkhaar zou zijn afgegeven, is niet overgelegd en tevens is niet aangetoond dat eisers geen familie in Syrië meer hebben wonen.
In bezwaar is niet bestreden dat geen sprake is van strijd met artikel 8 EVRM.
Voor zover eiser 1 zich beroept op medische problemen, kan hij de daartoe geëigende procedure volgen.
Aan de overgelegde oranje kaart van eiseres 1 kan niet de waarde worden gehecht die zij daaraan wil toekennen, nu het een kopie betreft waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld.
3.2 Eisers stellen zich op het standpunt dat zij gehoord hadden moeten worden, gelet op de complexiteit van de zaak.
Alleen met betrekking tot eiseres 2 wordt aanvullend gemotiveerd ten aanzien van het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf, hoewel duidelijk is dat als zij staatloos is, zij niet naar een land kan om een mvv aan te vragen bij de Nederlandse vertegenwoordiging.
Eisers zijn diverse malen bij de Vreemdelingendienst geweest, met de oranje kaart van eiseres 1 en alle andere stukken die zij bij de ambassade hebben verkregen. Bovendien zijn eiser 2 en eiser 3 persoonlijk naar de ambassade geweest, waar een verklaring werd geweigerd. Zij hebben alleen een stempeltje gekregen op een blanco formulier. In dit kader is ook een brief overgelegd van twee advocaten die vergelijkbare ervaringen hebben gehad in een soortgelijke zaak.
Eiseres 1 is in het bezit van een oranje kaart, die meermalen is getoond bij de Vreemdelingendienst. Omdat de kaart voor eisers uitermate kostbaar is, is men ervan uitgegaan dat het verstandiger was het document bij eiseres te laten en een kopie aan verweerder over te leggen. Dit in de veronderstelling dat verweerder, indien gewenst, zou verzoeken het document te mogen inzien.
Verder wordt gewezen op een verklaring van het IOM naar aanleiding van de aanmelding voor een vrijwillig vertrek van 23 juni 2000 en wordt een zogenaamde BRV-2 verklaring overgelegd.
Verweerder legt niet uit waarom het feit dat in de rechtbankprocedure en op de W-documenten staat dat eisers staatloos zijn, niet voldoende is.
De Vreemdelingendienst heeft gezegd dat eisers moeite genoeg hebben gedaan om terug te keren.
Eisers vragen zich af hoe zij moeten aantonen dat de hele familie in Nederland woont en zij beroepen zich tevens op artikel 8 Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.3 In het verweerschrift merkt verweerder nog het volgende op.
Verweerder is van mening dat eisers niet hebben aangetoond aan de gestelde voorwaarden te voldoen. Vaststaat dat zij in onderhavige procedure geen geldig nationaal paspoort of een ander geldig document voor grensoverschrijding hebben overgelegd. Eiseres 1 heeft een kopie van een zogenaamde oranje kaart overgelegd, die op 15 februari 1992 zou zijn afgegeven.
Naar de mening van verweerder hebben eisers onvoldoende inspanningen verricht om in het bezit te geraken van geldige documenten voor grensoverschrijding. Zij hebben zich nimmer persoonlijk tot de Syrische autoriteiten gericht teneinde in het bezit te komen van reisdocumenten of een verklaring, waarin is opgenomen dat zij zowel bij vrijwillige als onvrijwillige terugkeer geen toegang tot het land zouden verkrijgen. De omstandigheid dat de twee zonen zich tot de Syrische ambassade in Brussel hebben gewend, acht verweerder onvoldoende. Een algemene stelling, zoals opgenomen in het gespreksverslag van 18 juni 2001, opgemaakt door mr. B. Ficq en mr. K. Peper, kan niet op voorhand worden gevolgd. Geenszins staat vast dat eisers bij de Syrische autoriteiten een aanvraag hebben ingediend tot afgifte van een paspoort of laissez passer. Een enkel bezoek van de zonen duidt er niet op dat zij een dergelijke aanvraag hebben ingediend. Evenmin duidt het overgelegde blanco papier met stempel, afkomstig van de Syrische ambassade, erop dat eisers een aanvraag tot afgifte van een laissez passer hebben ingediend.
Voor zover eisers, met de verwijzing naar familieleden die om uiteenlopende redenen wel een verblijfsvergunning hebben gekregen, een beroep hebben gedaan op het gelijkheidsbeginsel, merkt verweerder op dat dit beroep faalt, nu niet is gebleken dat sprake is van gelijke gevallen.
4.1 Op grond van artikel 14, tweede lid, Vw2000 wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in dat artikel, verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
Blijkens artikel 3.4, eerste lid en onder w, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) kan de in artikel 14 van de Vw2000 bedoelde beperking verband houden met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
Dit artikel is nader uitgewerkt in hoofdstuk C2/8 Vc2000. Indien een staatloze vreemdeling, van wie de asielaanvraag is afgewezen, kan aantonen dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, komt hij onder voorwaarden in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder beperking. Indien hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, komt hij tevens in aanmerking voor opvang.
In de toelichting op dit beleid is aangegeven dat uitgangspunt van het terugkeerbeleid is, dat alle vreemdelingen die een nationaliteit bezitten, kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Er is op dit moment geen land bekend dat de volkenrechtelijke verplichting, om eigen onderdanen terug te nemen, niet naleeft. Dit betekent dat personen die niet staatloos zijn, kunnen voldoen aan de verplichting om Nederland te verlaten en derhalve niet in aanmerking komen voor verblijf op grond van dit beleid. Gelet op dit beleidsstandpunt is het hier beschreven uitzonderingsbeleid alleen van toepassing op vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij staatloos zijn en dat zij buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken.
De betrokkene dient de staatloosheid in de eerste plaats zelf met documenten aan te tonen, bijvoorbeeld door middel van documenten waaruit blijkt dat hij als staatloze staat geregistreerd. Voorts wordt gekeken naar de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie. Indien de betrokkene staat ingeschreven als ‘staatloos’ of als op de persoonslijst van betrokkene de categorie ‘nationaliteit’ niet is opgenomen, wordt ervan uitgegaan dat de betrokkene staatloos is. Indien ten aanzien van de betrokkene de nationaliteit niet kon worden vastgesteld, of indien in de categorie nationaliteit de standaardwaarde 0000 (‘onbekend’) is opgenomen, is de staatloosheid niet aangetoond.
Personen die vrijwillig afstand hebben gedaan van hun nationaliteit komen niet in aanmerking voor de hier bedoelde verblijfsvergunning.
Het begrip ‘buiten hun schuld’ dient hier te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet aantonen dat hij niet in het bezit kan komen van een document waarmee hij kan reizen. Bij de pogingen om hiervan in het bezit te komen, heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid. Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij zich wendt tot de autoriteiten of de vertegenwoordiging van het land van herkomst en dat hij correcte gegevens verstrekt. De vreemdeling kan daarnaast op andere wijze documenten verkrijgen teneinde Nederland te kunnen verlaten, bijvoorbeeld door het aanschrijven van familieleden in het land van herkomst. Daarnaast staat het de vreemdeling vrij te vertrekken naar een derde land, indien daar zijn toelating is gewaarborgd.
In paragraaf 3 van Vc2000 C2/8 is bepaald dat, om in aanmerking te komen voor opvang en een verblijfsvergunning op grond van het hier beschreven bijzondere beleid, de staatloze vreemdeling zich dient te wenden tot de vertegenwoordiging van de landen van eerder verblijf. De staatloze komt in aanmerking voor verblijf onder de volgende voorwaarden:
- hij kan aantonen of aannemelijk maken dat hij staatloos is, dat hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van een eventuele eerdere nationaliteit en dat hij een eventuele eerdere nationaliteit niet kan herkrijgen; en
- hij heeft een verklaring overgelegd van de vertegenwoordiging van het land waar hij eerder zijn gewone verblijfplaats (‘former habitual residence) had, waarin is opgenomen dat hij zowel bij vrijwillige terugkeer als onvrijwillige terugkeer geen toegang tot dat land zal verkrijgen; indien sprake is van meerdere landen waar de staatloze zijn gewone verblijfplaats had, dient de vreemdeling van al deze landen een verklaring te overleggen; en
- hij heeft alle landen waar hij familie in de eerste of tweede graad heeft wonen, om (weder)toegang verzocht; de weigering van deze verzoeken, en de redenen daarvan, moeten zijn neergelegd in verklaringen van de betreffende landen; en
- hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning.
In paragraaf 4 van Vc2000 C2/8 wordt met betrekking tot contra-indicaties en weigeringsgronden opgemerkt dat bij de beoordeling van aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘Verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’ de contra-indicaties van artikel 16, eerste lid, onder d en e, Vreemdelingenwet van overeenkomstige toepassing zijn, alsmede het beleid van B1/2.2.4 en B1/2.2.6. Op grond hiervan is ook artikel 3.79 Vreemdelingenbesluit van toepassing.
Voorts komt de vreemdeling niet in aanmerking voor opvang en voor een verblijfsvergunning in de volgende gevallen:
1. de vreemdeling heeft zich onttrokken aan het vreemdelingentoezicht;
2. de vreemdeling heeft op enig moment onjuiste gegevens verstrekt teneinde te bewerkstelligen dat hij in vreemdelingrechtelijke zin in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren;
3. de vreemdeling beschikt toerekenbaar niet over documenten.
4.2 De rechtbank oordeelt als volgt.
In de beschikkingen in primo, die als ingelast worden beschouwd in de bestreden beschikkingen, is eisers tegengeworpen dat met de vermelding ‘onbekende nationaliteit’ in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) niet is aangetoond dat zij staatloos zijn. Uit de namens verweerder op 14 juli 2003 gegeven antwoorden op door de rechtbank gestelde vragen leidt de rechtbank af dat de ambtenaar burgerzaken van de gemeente waarbinnen de vreemdeling verblijft, bepaalt welke nationaliteit wordt vermeld in de GBA. De nationaliteit dient te kunnen worden herleid aan de hand van de nationaliteitswetgeving van het land of brondocumenten waaruit de nationaliteit (of staatloosheid) blijkt. De kwalificering “onbekende nationaliteit” wordt opgenomen in gevallen waarin er geen documenten zijn. Het feit dat in de GBA de vermelding “onbekende nationaliteit” is opgenomen betekent derhalve enkel dat documenten ontbreken. Uit het enkele ontbreken van documenten en de als gevolg daarvan opgenomen vermelding “onbekende nationaliteit” heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nadere motivering de conclusie kunnen trekken dat eisers niet voldoen aan de voorwaarde dat zij kunnen aantonen of aannemelijk maken dat zij staatloos zijn, waarbij van belang is dat in de beschikkingen wordt aangegeven dat eisers niet hebben aangetoond staatloos te zijn, terwijl het blijkens het beleid aan de vreemdeling is aan te tonen of aannemelijk te maken (cursivering rechtbank) dat hij staatloos is. Niet is gebleken dat verweerder heeft getoetst of eisers aannemelijk hebben gemaakt dat zij staatloos zijn.
De rechtbank is tevens van oordeel dat de beantwoording van de vraag of eisers kunnen aantonen of aannemelijk maken dat zij staatloos zijn door verweerder in redelijkheid niet enkel kan worden gebaseerd op de inschrijving in de GBA, die niet wordt verricht door verweerder of op basis van door verweerder verstrekte gegevens, zonder daarbij andere (door eisers verstrekte) gegevens en beschikbare (algemene) informatie te betrekken.
De rechtbank merkt nog op dat de in de beschikkingen en de verweerschriften opgenomen GBA-vermelding “staatloos” blijkens de namens verweerder gegeven antwoorden en de door eisers overgelegde informatie van VluchtelingenWerk niet voorkomt.
4.3 In de bestreden beschikkingen wordt eisers tegengeworpen dat zij hebben nagelaten hun gestelde staatloosheid en afkomst met documenten te onderbouwen. Naar de mening van verweerder betreffen de overgelegde rapporten van Human Rights Watch en Amnesty International enkel de algemene positie van Koerden in Syrië.
Eiseres 1 is in het bezit van een zogenoemde oranje kaart. In de bestreden beschikking van eiseres 1 is door verweerder aangegeven dat hieraan niet die waarde kan worden toegekend die eiseres daaraan gehecht zou willen zien, nu het gaat om een kopie. Ter zitting heeft eiseres 1 deze kaart getoond. In de op 14 juli 2003 namens verweerder gegeven antwoorden wordt hieromtrent nog opgemerkt dat, gelet op de omstandigheid dat zij deze kaart niet eerder in de procedure heeft overgelegd, verweerder dit ten tijde van het slaan van de bestreden beschikking niet in haar beoordeling heeft kunnen betrekken. In het licht van de verhouding tussen artikel 4:2 Awb en artikel 3:2 Awb had het op de weg van eiseres 1 gelegen om het originele exemplaar van haar kaart in primo dan wel in de bezwaarfase over te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres 1 in redelijkheid niet heeft kunnen tegenwerpen dat zij haar originele oranje kaart niet eerder heeft overgelegd. Uit het procesdossier blijkt dat de originele kaart in ieder geval ten tijde van de onderhavige aanvraag beschikbaar was en ook in de aanvullende gronden van bezwaar wordt aangegeven dat eiseres 1 in het bezit is van een oranje kaart is. Nu bovendien ten tijde van de aanvraag is volstaan met het opnemen van een kopie in het procesdossier, had het naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden op de weg van verweerder gelegen om, indien zij dat van belang had geacht voor de beoordeling van onderhavige aanvraag, eiseres 1 te verzoeken de originele kaart over te leggen om onderzoek naar de authenticiteit daarvan mogelijk te maken.
Eiseres 1 dient derhalve te worden aangemerkt als een uit Syrië afkomstige Koerd die niet de Syrische nationaliteit heeft en die als ‘vreemdeling’ geregistreerd staat in de vreemdelingenregistratie van de provincie Al-Hasakah en een oranjekleurige identiteitskaart heeft (categorie b zoals genoemd op pagina 73 van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 juni 2003). Niet in geschil is dat eiseres 2, eiser 2 en eiser 3 kinderen zijn van eiseres 1.
In de namens verweerder gegeven antwoorden wordt opgemerkt dat voor zover aangenomen moet worden dat eiseres 1 in het bezit is van een originele en authentieke oranje kaart, de omstandigheid dat haar kinderen niet in het bezit zijn van een oranje kaart past in het beeld dat door het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 5 april 2002 wordt geschetst. Van de kinderen had evenwel mogen worden verwacht dat zij een bevestiging van de inschrijving in het register van de geboorteplaats zouden overleggen. Van de echtgenoot van eiseres 1 had mogen worden verwacht dat hij zich had gewend tot het dorpshoofd met een verzoek tot afgifte van “een identiteitsdocument”, waarin staat dat hij niet geregistreerd is. Een en ander geldt temeer nu de identiteit van eisers op geen enkele wijze is vast komen te staan.
In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 juni 2003 is het volgende opgenomen.
“Zoals hierboven al is aangegeven staan sommige Koerden in het geheel niet geregistreerd. Hun aantal thans zou meer dan 75.000 personen betreffen. Deze groep werd oorspronkelijk gevormd door Koerden die zich hebben onttrokken aan de volkstelling van 1962. Later breidde de groep zich uit. Door de dorpshoofden worden ‘identiteitsdocumenten’ afgegeven, waarin vermeld staat dat zij niet-geregistreerd zijn. Niet alleen de kinderen van niet-geregistreerden, maar ook kinderen waarvan beide ouders wel geregistreerd staatloos zijn (en in het bezit van een oranje identiteitskaart), worden niet opgenomen in het register voor vreemdelingen, en krijgen geen oranje kaart of enig ander document. Laatstgenoemde kinderen worden slechts ingeschreven in het register van de geboorteplaats zonder dat dit recht op een identiteitskaart geeft. Wel is vaak bevestiging van de inschrijving mogelijk.”
Deze groep wordt op pagina 73 van het ambtsbericht ondergebracht onder categorie c, te weten uit Syrië afkomstige Koerden die niet de Syrische nationaliteit hebben, maar die in hun woonplaats elders in Syrië geregistreerd staan en op basis van deze registratie over identiteitsdocumenten zouden kunnen beschikken. Gelet op deze bewoordingen en de bewoordingen van het ambtsbericht valt niet uit te sluiten dat eisers niet in het bezit zijn van een “identiteitsdocument” afgegeven door een dorpshoofd of een bevestiging van de inschrijving.
De Minister van Buitenlandse Zaken geeft in het ambtsbericht immers aan dat er ook uit Syrië afkomstige Koerden zijn die niet de Syrische nationaliteit hebben, niet geregistreerd staan en geen identiteitsdocumenten hebben (categorie d, pagina 73 van het ambtsbericht). De rechtbank concludeert derhalve dat verweerder eisers in redelijkheid niet zonder nadere motivering heeft kunnen toerekenen dat zij niet in het bezit zijn van uit Syrië afkomstige documenten ter onderbouwing van hun staatloosheid.
4.4 Eisers is voorts tegengeworpen dat zij niet middels officiële documenten hebben aangetoond dat de consulaire vertegenwoordiging van Syrië niets voor hen kan doen en dat zij onvoldoende inspanningen hebben verricht om aan documenten te komen waaruit blijkt dat ze uit Syrië of een derde land afkomstig zijn. Dat eisers 2 en 3 zich tot de Syrische ambassade in Brussel zouden hebben gewend, leidt niet tot een andere conclusie dan dat niet is gebleken dat eisers al het mogelijke hebben gedaan om toegang te verkrijgen tot hun land van eerder verblijf. Ook het overgelegde gespreksverslag van 18 juni 2001, opgemaakt door mr. B. Ficq en mr. K. Peper maakt deze conclusie naar de mening van verweerder niet anders.
In genoemd gespreksverslag, dat is opgemaakt naar aanleiding van een bezoek op 18 juni 2001 aan de Syrische consul, wordt het volgende aangegeven.
“Het gegeven dat de aanvraag (om afgifte van een paspoort, toevoeging rechtbank) door de Syrische autoriteiten is afgewezen betekent dat van deze persoon niet kan worden vastgesteld dat hij Syrische onderdaan is. Een reden daarvoor kan zijn dat betrokkene niet in Syrië is geregistreerd. Met name in het Noorden van Syrië wonen veel (Koerdische) mensen die niet bij de autoriteiten zijn geregistreerd. Voor deze groep van personen is de ambassade niet bereid verdere werkzaamheden te verrichten aangezien niet kan worden vastgesteld dat zij Syrische onderdaan zijn. (…) De ambassade is niet bereid werkzaamheden te verrichten voor personen die niet hun onderdanen zijn. Om die reden zijn zij ook niet bereid om enige verklaring af te geven waaruit blijkt dat de Syrië…ambassade, bij vrijwillige en onvrijwillige terugkeer geen toegang tot dat land zal verlenen. Evenmin wordt door de Syrische autoriteiten een verklaring afgegeven waarin wordt verklaard dat betrokkene niet de Syrische nationaliteit bezit, dan wel staatloos is.”
Door eisers is gewezen op de antwoorden van verweerder op Kamervragen van de PvdA (opgenomen in het Verslag van een Schriftelijk overleg, vastgesteld op 11 juli 2003, TK 2002-2003, 19 637, nummer 752, pagina 14). Verweerder antwoordt als volgt.
“De Syrische ambassade stelt alleen Syrische staatsburgers in het bezit van een Laissez-passer (LP). De Syrische ambassade te Brussel heeft op 11 juni 1997 middels een brief aan de IND bekend gemaakt welke officiële documenten overgelegd dienen te worden om een LP te kunnen krijgen. Het gaat hier om een paspoort, identiteitskaart, familieboekje, militair boekje of een uittreksel uit het bevolkingsregister. Aan in Syrië geboren Koerden die niet in het bezit zijn van de Syrische nationaliteit wordt geen LP verstrekt.”
Gelet op deze informatie en hetgeen is opgenomen in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 juni 2003 is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zonder nadere motivering heeft kunnen concluderen dat eisers onvoldoende inspanningen hebben verricht om terugkeer naar hun land van herkomst mogelijk te maken. Hoewel op dit punt sprake is van een inspanningsverplichting aan de zijde van eisers, had verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank bij deze beoordeling meer rekenschap dienen te geven van de houding van de Syrische autoriteiten ten aanzien van personen die niet in het bezit zijn van de Syrische nationaliteit.
Met betrekking tot de gestelde voorwaarde dat eisers alle landen waar zij familie in de eerste en tweede graad hebben wonen om (weder)toegang dienen te verzoeken, merkt de rechtbank op dat de gemachtigde van verweerder zowel ter zitting als in de op 14 juli 2003 gegeven antwoorden heeft aangegeven dat deze voorwaarde niet van doorslaggevend belang is (geweest) bij de beoordeling van de aanvragen.
Ten aanzien van de voorwaarde dat eisers zonder verblijfstitels in Nederland verblijven en zij niet voldoen aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning, overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eisers op dit moment in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning. In verband met de intrekking van de beschikkingen inzake de aanvragen om verlening van verblijfsvergunningen wegens klemmende redenen van humanitaire aard heeft verweerder desgevraagd ter zitting medegedeeld dat uitgegaan dient te worden van de afwijzende beslissingen in eerste aanleg en dat op heden geen verblijf is toegestaan. Naar het oordeel van de rechtbank voldoen eisers vooralsnog aan deze voorwaarde.
4.5 Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eisers niet in het bezit kunnen worden gesteld van de door hen gevraagde verblijfsvergunningen. Met betrekking tot eiseres 2 oordeelt de rechtbank dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet wordt vrijgesteld van het zogenoemde mvv-vereiste. In dit kader merkt de rechtbank nog op dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het niet voldoen aan dit vereiste haar niet zal worden tegengeworpen indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunningen.
Naar het oordeel van de rechtbank is tevens geen sprake van kennelijk ongegronde bezwaren als bedoeld in artikel 7:3 Awb, zodat ten onrechte is afgezien van het horen van eisers in de bezwaarfase.
De beroepen worden daarom gegrond verklaard en de bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2, 7:3 en 7:12 Awb.
4.6 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de beschikkingen van 12 augustus 2002;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op bezwaar;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten
ad €644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffie-recht ad €436,-- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M.H. Pennings in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2004.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstelverzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 9 januari 2004