ECLI:NL:RBSGR:2004:AO1796

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/753600-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opname van telecommunicatie bij woninginbraak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 januari 2004 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Openbaar Ministerie tegen de beslissing van de rechter-commissaris, die op 30 december 2003 de vordering tot opname van telecommunicatie had afgewezen. De zaak betreft een woninginbraak waarbij de verdachte, N.N., door middel van inklimming de woning is binnengekomen. De officier van justitie, mr. A.C. Kramer, stelde dat woninginbraken een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormen en dat de omstandigheden van deze inbraak, waarbij persoonlijke waardevolle voorwerpen zijn weggenomen, dit nog eens onderstrepen. De rechtbank oordeelde echter dat de woninginbraak in deze specifieke zaak niet kan worden aangemerkt als een ernstige inbreuk op de rechtsorde zoals bedoeld in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank benadrukte dat de wetgever bepaalde misdrijven, zoals moord en mensenhandel, als voorbeelden heeft genoemd van ernstige inbreuken, en dat de feiten en omstandigheden van deze zaak niet aan die criteria voldoen. De rechtbank verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de beschikking van de rechter-commissaris. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechtbank de relevante wetgeving en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 126m in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
parketnummer 09/753.600-03
kenmerk RK 04/49
Beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, raadkamer in strafzaken, op het hoger beroep ex artikel 446, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering van het Openbaar Ministerie in de strafzaak tegen:
N.N.
Blijkens een daarvan opgemaakte akte op 9 januari 2004 ter griffie van deze rechtbank heeft het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 30 december 2003, houdende afwijzing van de vordering van de officier van justitie d.d. 24 december 2003 tot machtiging bevel tot het opnemen van telecommunicatie ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank beschikt over het strafdossier met bovengenoemd parketnummer en heeft voorts gezien de vordering ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering van de officier van justitie, voornoemde beslissing van de rechter-commissaris, de appèlmemorie d.d 9 januari 2004 en de daaraan gehechte bijlage d.d. 12 januari 2004 van de officier van justitie mr. A.C. Kramer.
De rechtbank heeft op 13 januari 2004 dit hoger beroep in raadkamer behandeld.
De officier van justitie, mr. A.C. Kramer, heeft in raadkamer geconcludeerd tot gegrondverklaring van het hoger beroep.
Beoordeling van het hoger beroep.
De rechtbank is bevoegd tot afdoening van het hoger beroep.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechter-commissaris heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen aangezien naar zijn oordeel in de onderhavige zaak geen sprake is van een misdrijf dat gezien zijn aard of samenhang met andere door verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, zoals bedoeld in artikel 126m, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de wetgeschiedenis moeten de concrete feiten en omstandigheden worden meegewogen bij de beoordeling of sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Een inbraak in een woning, waarbij de dader is binnengekomen door middel van inklimming, kan, aldus de rechter-commissaris, bezwaarlijk als een dergelijke ernstige inbreuk worden aangemerkt, te minder in een geval als hier, waar het feit heeft plaatsgevonden terwijl de bewoners niet thuis waren.
De officier van justitie kan zich met dit oordeel om de volgende redenen niet verenigen.
De vordering is gebaseerd op de verdenking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf dat strafbaar is gesteld in artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, een woninginbraak waarbij de dader de woning is binnengekomen door middel van inklimming. Naar het oordeel van de officier van justitie veroorzaken woninginbraken in het algemeen een sterk gevoel van onrust en onveiligheid bij slachtoffers en omwonenden. Dit is des te meer het geval wanneer, zoals in de onderhavige zaak, een slaapkamer - een ruimte waarin de inbreuk op de privacy van de bewoner in geval van een woninginbraak bij uitstek wordt gevoeld - uitgebreid is doorzocht en daaruit voorwerpen met een persoonlijke waarde zijn weggenomen.
De officier van justitie is van oordeel dat dit misdrijf derhalve op zichzelf door de gevolgen voor de samenleving die daaraan verbonden zijn reeds naar haar aard een ernstige inbreuk op de samenleving oplevert. De mogelijke samenhang met andere misdrijven kan naar het inzicht van de officier van justitie in deze zaak in aanvullende en bevestigende zin bijdragen tot de conclusie dat sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. De officier van justitie stelt zich vervolgens op het standpunt dat het onderzoek dringend vordert dat van de onderhavige opsporingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt.
De rechtbank overweegt omtrent het vorenstaande als volgt.
Artikel 126m, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering stelt aan het bevel tot opnemen van telecommunicatie drie vereisten, te weten:
- de verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;
- het misdrijf levert, gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde op;
- het onderzoek vordert dringend de inzet van deze bevoegdheid.
De vordering van de officier van justitie voldoet aan het eerste vereiste.
Niet is gebleken dat de woninginbraak in deze zaak samenhangt met andere door de (onbekende) verdachte begane misdrijven. Voorts blijkt uit de wettekst zelf, alsmede uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering dat de wetgever het in dat artikel bedoelde bijzondere opsporingsmiddel niet in zijn algemeenheid van toepassing heeft willen doen zijn. Een van de voorwaarden tot het mogen opnemen van telecommunicatie is dat het gaat om een misdrijf waardoor een ernstige inbreuk op de rechtsorde is gemaakt. In de memorie van toelichting zijn in dit verband als voorbeelden genoemd: moord, handel in drugs, mensenhandel, omvangrijke milieudelicten en wapenhandel.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de in deze zaak aan de orde zijnde woninginbraak, gelet op de te dezen gebleken feiten en omstandigheden, niet worden aangemerkt als een ernstige inbreuk op de rechtsorde zoals bedoeld in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering. Het hoger beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
Beslissing.
De rechtbank :
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de beschikking van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, van 30 december 2003.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer te 's-Gravenhage op 15 januari 2004 door mrs Van Engelen, voorzitter, Poustochkine en De Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr De Koning, griffier.