ECLI:NL:RBSGR:2003:BI6337

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 juli 2003
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
179589
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van de Staat jegens eiser in offertezaak

In deze zaak vorderde eiser, handelende onder de naam van zijn onderneming, een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig had gehandeld jegens hem als direct belanghebbende bij een offerte. De rechtbank, zittende in 's-Gravenhage, heeft op 16 juli 2003 uitspraak gedaan in deze civiele zaak. Eiser stelde dat de Staat onrechtmatig had gehandeld door geen overeenkomst te sluiten met de onderneming Bomart, terwijl hij als toeleverancier een belang had bij de gunning van de opdracht. De Staat had de offerte van Bomart afgewezen en de opdracht gegund aan een andere partij, Riem + Honig Papier. Eiser voerde aan dat de Staat hem schade had berokkend door deze beslissing.

De rechtbank heeft de vordering van eiser afgewezen. In haar overwegingen stelde de rechtbank vast dat eiser's vader niet onmiddellijk betrokken was bij de rechtsverhouding tussen de Staat en Bomart, waardoor eiser geen vordering toekwam op basis van artikel 3:302 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank concludeerde dat de Staat niet als contractspartner van eiser's vader kon worden beschouwd, en dat de vordering om die reden niet kon worden toegewezen. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die door de rechtbank zijn begroot op € 193,- aan griffierecht en € 780,- aan salaris van de procureur.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van directe betrokkenheid bij een rechtsverhouding om een vordering tot vaststelling van die rechtsverhouding te kunnen indienen. De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder de dagvaarding en de conclusies van antwoord, repliek en dupliek.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
Vonnis in de zaak met rolnummer 02-1307 van:
[eiser],
handelende onder de naam [onderneming van eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: mr. M.J. Mons,
tegen
de Staat der Nederlanden (ministerie van Defensie),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
procureur: mr. A.C.M. Fischer-Braams.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en de Staat.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 19 april 2002, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. Feiten
1.1. [eiser] drijft vanaf 15 augustus 1996, aanvankelijk (tot 1 januari 1998) samen met zijn vader [vader van eiser], de onderneming [onderneming van eiser], welke voorhen door achtereenvolgens zijn grootvader en vader werd gedreven.
1.2. De Staat heeft op 29 maart 1990 aan zes ondernemingen, waaronder Handelsmaatschappij Bomart B.V. te Den Haag (hierna: Bomart), een offerte gevraagd voor de levering van kopieerpapier. Bomart heeft op 10 april 1990 een offerte uitgebracht.
1.3. Op 31 mei 1990 is de offerte van Bomart afgewezen en de opdracht gegund aan Riem + Honig Papier.
1.4. Bij besluit van 2 december 1991 heeft de minister van Defensie het verzoek d.d. 23 oktober 1991 van [vader van eiser] en Bomart gezamenlijk om nadere informatie over de gunning van de leveringsopdracht afgewezen.
1.5. Bomart is op 22 april 1992 failliet verklaard.
1.6. Bij besluit van 18 september 1992 heeft de minister van Defensie het bezwaar van [vader van eiser] tegen het besluit van 2 december 1991 ongegrond verklaard voor zover het betreft de gevraagde bekendmaking van de prijs van de gunning. Tegen dit besluit heeft [vader van eiser] beroep ingesteld bij de (toenmalige) Afdeling rechtspraak van de Raad van State.
1.7. Bij uitspraak van 5 mei 1997 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het besluit van 18 september 1992 vernietigd. Daarop heeft de minister van Defensie bij besluit van 12 januari 1998 de prijs van gunning meegedeeld.
2. Vordering, grondslag en verweer
2.1. [eiser] vordert te verklaren voor recht dat de Staat onrechtmatig handelde jegens [eiser] (lees: [vader van eiser]) als direct belanghebbende bij de offerte van Bomart en dat de Staat derhalve gehouden is de schade die [eiser] als gevolg van de beslissingen van de Staat heeft geleden te vergoeden.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem (lees: [vader van eiser]) handelde door geen overeenkomst met Bomart te sluiten, althans door zonder nader overleg met Bomart een overeenkomst met Riem en Honig te sluiten.
2.2. De Staat voert gemotiveerd verweer.
3. Beoordeling
3.1. De Staat heeft ten verweer onder meer aangevoerd dat [vader van eiser] niet onmiddellijk betrokken was bij de rechtsverhouding tussen de Staat en Bomart, zodat [eiser] ingevolge artikel 3:302 van het Burgerlijk Wetboek geen vordering toekomt tot het vaststellen van die rechtsverhouding door middel van een verklaring van recht.
Dit verweer is gegrond. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
[eiser] heeft bij dagvaarding gesteld dat Bomart ter zake van het uitbrengen van de offerte met [vader van eiser] een samenwerkingsverband was aangegaan. Bij repliek heeft hij gesteld dat Bomart papier van [vader van eiser] heeft aangeboden en dat de Staat sinds 23 oktober 1991 bekend is dat Bomart de offerte deed op basis van een overeenkomst met [vader van eiser]. Uit deze stellingen volgt echter niet dat de Staat bij acceptatie van de offerte (mede) contractspartner geworden zou zijn van [vader van eiser]. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat uitsluitend met Bomart een contract tot stand gekomen zou zijn. Dat [vader van eiser] als toeleverancier daarbij een belang had en mogelijk ook een deel van het risico zou dragen, maakt hem niet tot onmiddellijk betrokken persoon in de zin van artikel 3:302 BW. Zijn positie was in die zin niet anders dan die van werknemers of aandeelhouders van Bomart, die uiteraard indirect eveneens belang hadden bij het totstandkomen van het contract met de Staat.
De conclusie moet zijn dat de vordering dient te worden afgewezen.
3.2. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden verwezen.
BESLISSING
De rechtbank wijst de vordering af en veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 193,- aan griffierecht en € 780,- aan salaris van de procureur.
Aldus gewezen door mr. P.A. Koppen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2003, in het bijzijn van de griffier