ECLI:NL:RBSGR:2003:BH5702

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2003
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01-3913
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad van de Staat bij intrekking goedkeuring beleggingsproduct

In deze zaak vorderden de eiseressen, A.O.R.T.A. v.o.f. en [A] Advies B.V., te verklaren voor recht dat de intrekking door de belastingdienst van de goedkeuring van hun beleggingsproduct, het Looneffect, een onrechtmatige daad van de Staat jegens hen opleverde. De rechtbank oordeelde dat het een bestuursorgaan in beginsel vrijstaat om terug te komen op een gegeven rechtsoordeel. De vordering was gebaseerd op de stelling dat de belastingdienst niet op zijn standpunt kon terugkomen, maar de rechtbank oordeelde dat deze grondslag ontbrak. Eiseressen werd geadviseerd om een proefproces bij de belastingrechter te entameren om zekerheid te verkrijgen over de wettigheid van de goedkeuringen.

De rechtbank nam kennis van verschillende stukken in het griffiedossier, waaronder de dagvaarding en conclusies van eis en antwoord. De feiten wezen uit dat AORTA en [A] Advies in 1999 bij de belastingdienst navraag deden over de mogelijkheid om hun beleggingsproduct aan te wenden. De belastingdienst had aanvankelijk goedkeuring verleend, maar trok deze later in, wat leidde tot de vordering van eiseressen. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de goedkeuring door de belastingdienst als een definitief rechtsoordeel moet worden beschouwd en dat de goedkeuringsbrieven geen toezeggingen waren die de belastingdienst bindend maakte.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vorderingen van eiseressen af en veroordeelde hen in de proceskosten aan de zijde van de Staat. De uitspraak vond plaats op 16 april 2003, onder leiding van rechter P.A. Koppen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
sector civiel recht - enkelvoudige kamer
Vonnis in de zaak met rolnummer 01-3913 van:
1. de vennootschap onder firma A.O.R.T.A. v.o.f.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
en
2. de besloten vennootschap [A] Advies B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
eiseressen,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
tegen
de Staat der Nederlanden,
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur: mr. H.D.O. Blauw.
Partijen worden hierna ook aangeduid als AORTA, [A] Advies en de Staat.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken, die zich in het griffiedossier bevinden:
- de dagvaarding van 7 december 2001;
- de conclusie van eis, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- een akte uitlating producties van eiseressen.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. Feiten
1.1. Bij brief van 18 augustus 1995 heeft Moret Ernst & Young namens [B] Beleggingsadvies & Vermogensbeheer B.V. (contactpersoon: [C]) aan de Belastingdienst/Grote Ondernemingen ’s-Gravenhage een beleggingsproduct met de naam Waarde Groei Plan+, waarbij spaarloon wordt aangewend ter verkrijging van effecten door de werknemer, ter beoordeling voorgelegd. De vraag of het plan voldeed aan de kwalificatie ‘aankoop van effecten’ zoals onder de spaarloonregeling was toegelaten, werd ontkennend beantwoord.
1.2. Bij brief van 4 maart 1997 heeft mr. [A] namens Westpark belastingadviseurs aan de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Amsterdam het beleggingsproduct Waarde Groei Plan+ ter beoordeling voorgelegd. De vraag of fiscaal spaarloon kon worden aangewend voor effectenlease werd bij brief d.d. 19 juni 1997 aan AORTA ontkennend beantwoord.
1.3. Bij brief van 1 juli 1997 heeft de Belastingdienst/Grote Ondernemingen ’s-Gravenhage aan AORTA doen weten dat het mogelijk is spaarloon aan te wenden voor een aangepast Waarde Groei Plan+.
1.4. Begin juni 1999 informeerde [C] bij de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Groningen of het mogelijk is voor zijn beleggingsproduct met de naam Looneffect spaarloon aan te wenden. Bij brief van 24 juni 1999 aan AORTA is deze vraag ontkennend beantwoord.
Bij faxbericht van 1 juli 1999 heeft AORTA daarop aanpassingen van de algemene voorwaarden voorgesteld. Bij fax van 2 juli 1999 heeft de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Groningen geantwoord dat de bepalingen omtrent de verpanding thans niet meer in strijd zijn met het verpandingsverbod zoals dat vervat is in de diverse bepalingen in de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen. Dit antwoord werd aangeboden met als begeleidende boodschap “Hierbij mijn accoordverklaring”, ondertekend door de inspecteur.
1.5. Bij brief van 9 november 1999 heeft de de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Groningen aan AORTA bericht dat de goedkeuring voor het product Looneffect ten onrechte is afgegeven en moet worden ingetrokken. Teneinde een redelijke overgangstermijn te bieden, geldt de intrekking eerst per 1 januari 2000, aldus de brief. Bij brief van 15 maart 2000 heeft de inspecteur dit standpunt gehandhaafd.
1.6. Bij brief van 27 april 2000 is namens [C] en [A] een verzoek tot schadevergoeding gedaan. Bij brief van 27 april 2000 heeft de staatssecretaris van Financiën zich bereid verklaard om de redelijke en noodzakelijke kosten, die zijn gemaakt na de goedkeuring door de belastingdienst van de aanwending van spaarloon voor termijnbetalingen van het product Waarde Groei Plan+ c.q. Looneffect tot de intrekking van de goedkeuring hiervan, te vergoeden, voor zover deze direct verband houden met het verlenen van de goedkeuring door de belastingdienst om spaarloon te gebruiken voor het product. Bij brief van 4 oktober 2000 heeft de staatssecretaris (nogmaals) verzocht om een specificatie van de gemaakte kosten voor het in de markt gaan zetten van het product in de periode van 2 juli 1997 tot en met 9 november 1999.
1.7. Bij brief van 11 december 2000 is namens [C] en [A] de claim becijferd op ƒ 2.250.000,-. Daarop heeft de staatssecretaris van Financiën bij brief van 7 maart 2001 het verzoek deels afgewezen en tevens om nadere gegevens gevraagd.
2. Vordering, grondslag en verweer
2.1. AORTA en [A] Advies vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat het intrekken door de belastingdienst op 9 november 1999 van de op 2 juli 1999 verleende goedkeuring van het product met de werknaam Waardegroeiplan+ en de marketingnaam Looneffect een onrechtmatige daad van de Staat jegens (een van) hen oplevert;
b. de Staat te veroordelen om aan (een van) hen alle schade te vergoeden welke zij als gevolg van deze onrechtmatige daad hebben geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. te verklaren voor recht dat tot de te vergoeden schade alle inkomsten behoren, welke zij zouden hebben genoten indien de belastingdienst de goedkeuring niet zou hebben ingetrokken, alsmede dat tot die inkomsten alle vergoedingen behoren welke zij zouden hebben genoten uit hoofde van de tussen hen en Aegon Financiële Diensten B.V. gesloten overeenkomst d.d. 1 november 1999;
d. een en ander met veroordeling van de Staat in de kosten van de procedure.
2.2. Aan de vordering leggen zij ten grondslag dat zij, althans AORTA, op de toezegging van de belastingdienst - inhoudende de goedkeuring van het product - mochten vertrouwen, dat de belastingdienst aan die goedkeuring is gebonden en dat het intrekken van die goedkeuring onrechtmatig is jegens hen, althans AORTA. Zij zijn de bedenkers van voormeld financieel product. Aegon zou het product op de markt brengen. Hun afspraken met Aegon over de aan hen te betalen vergoedingen zijn neergelegd in het contract van 1 november 1999 van Aegon Financiële Diensten B.V. enerzijds en [C] of nader te noemen meester (lees: AORTA) en [A] of nader te noemen meester (lees: [A] Advies) anderzijds. AORTA heeft de helft van haar vorderingsrecht gecedeerd aan [A] Advies.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer.
3. Beoordeling
3.1. De intrekkingsbrief van 9 november 1999 is te beschouwen als een als definitief bedoeld rechtsoordeel van de belastingdienst omtrent de toepasselijkheid van wettelijke voorschriften met de uitvoering waarvan hij is belast. In het midden kan blijven of deze brief tevens moet worden aangemerkt als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu daartegen hoe dan ook geen bezwaar en beroep heeft opengestaan.
3.2. Ook de goedkeuringsbrieven van 1 juli 1997 en 2 juli 1999 houden rechtsoordelen in. Onjuist is de opvatting dat deze brieven moeten worden opgevat als toezeggingen. Toezeggingen kan de belastingdienst alleen doen omtrent de uitoefening van zijn bevoegdheden. Hij heeft niet de bevoegdheid om te verbieden dat een financieel product op de markt wordt gebracht en kan dus ook geen vergunning geven om een product op de markt te brengen. Het gebruik van termen als ‘goedkeuring’ en ‘akkoordverklaring’ maakt dit niet anders. Wel kan de belastingdienst aan individuele belastingplichtigen omtrent de vaststelling van hun aanslagen toezeggingen doen, maar deze situatie is hier niet aan de orde. Het verweer van de Staat dat in onderhavig geval geen toezeggingen zijn gedaan, is dus gegrond.
3.3. Het staat een bestuursorgaan in beginsel vrij om terug te komen op een gegeven rechtsoordeel. Aangezien de vordering is gebaseerd op de stelling dat de belastingdienst niet op zijn standpunt kan terugkomen, ontvalt daarmee aan de vordering de grondslag.
3.4. Voor zover eiseressen zouden willen betogen dat de gegeven goedkeuringen niet in strijd zijn met de wet, hetgeen zij thans – zie de conclusie van repliek onder 34 en 70 – uitdrukkelijk in het midden hebben gelaten, dan kunnen zij zekerheid verkrijgen door een proefproces bij de belastingrechter te entameren. Indien echter moet worden aangenomen dat het op 9 november 1999 gegeven rechtsoordeel juist is, kunnen eiseressen erop wijzen dat AORTA bij twee eerdere gelegenheden over het geldend recht onjuist is ingelicht. De Staat heeft reeds aangeboden de schade te vergoeden die zij daardoor hebben geleden.
3.5. Gelet op het voorgaande, moeten de vorderingen worden afgewezen. Eiseressen zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten worden verwezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt eiseressen in de proceskosten aan de zijde van de Staat, tot aan deze uitspraak begroot op € 193,76 aan griffierecht en € 780,- aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 april 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.