RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
inzake: A,
geboren op [...] 1959,
en zijn echtgenote,
B
geboren op [...] 1966,
van Syrische nationaliteit,
IND dossiernummer 0205.05.2015,
mede namens hun drie minderjarige kinderen,
gemachtigde: mr. F.J.M. Schonkeren, advocaat te Tilburg,
eisers;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. P. van den Berg, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1.1 Op 6 mei 2002 hebben eisers aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikkingen van 20 augustus 2003 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
1.2 Bij brief van 2 september 2003 hebben eisers beroep ingesteld tegen deze beschikkingen. Het beroep is ter zitting van 24 oktober 2003 behandeld. Eisers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep toepassing geven aan artikel 83 Vw 2000 en rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van de bestreden beschikkingen zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3.1 Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien een ander land partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
3.2 Spanje heeft de door verweerder gelegde claim op grond van 5, vierde lid, van de Overeenkomst van Dublin (OvD) geaccepteerd. Spanje is daarom in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling van de asielverzoeken.
3.3 Artikel 3, vierde lid, OvD geeft verweerder het recht om, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 8 OvD, het asielverzoek te behandelen.
3.4 Eisers hebben aangevoerd dat tussen het claimakkoord van 11 december 2002 en de bestreden beschikking van 20 augustus 2003 meer dan zes maanden zijn verstreken, zodat verweerder is gehouden de behandeling van de asielverzoeken aan zich te trekken. Eisers betwisten dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het beleid, zoals neergelegd in paragraaf C1/2.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Daartoe voeren eisers aan dat het tweede advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 17 juli 2003 niet kan worden aangemerkt als een actie ten behoeve van eisers, nu dit advies niets toevoegt aan het eerste advies van 13 november 2002, aangezien aan de psychische toestand van eiser wederom geen aandacht is besteed. Bovendien was de psychische toestand van eiser ten tijde van het eerste BMA-rapport reeds aan het BMA en aan verweerder bekend. Gelet op het voorgaande mag het tijdsverloop, dat gemoeid is geweest met het uitbrengen van het tweede BMA-rapport, niet aan eisers worden tegengeworpen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder voert in dit verband het beleid, neergelegd in C1/2.3.2 Vc 2000. Op grond van dit beleid neemt verweerder een asielverzoek in behandeling, indien niet binnen zes maanden na ontvangst van het claimakkoord een beslissing is genomen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Hiervan is onder meer sprake als in de periode tussen het claimakkoord en de beschikking enigerlei actie ten behoeve van de asielzoeker is genomen. Onder een actie ten behoeve van de asielzoeker kan bijvoorbeeld worden verstaan een medisch onderzoek. In een dergelijk geval wordt de tijd die met de betreffende actie is gemoeid niet meegerekend bij de zesmaandentermijn en wordt, indien een termijn van korter dan zes maanden resteert, artikel 3, vierde lid, OvD niet toegepast. Indien een termijn van langer dan zes maanden resteert is dit wel het geval.
Dit beleid is niet kennelijk onredelijk, met dien verstande dat bij de berekening van het tijdsverloop moet worden uitgegaan van de datum waarop de beschikking bekend is gemaakt.
Vaststaat dat tussen het claimakkoord en de bestreden beschikking meer dan zes maanden zijn verstreken. Derhalve is de vraag aan de orde of sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in het beleid. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Bij brief van 24 oktober 2002 heeft verweerder het BMA opdracht gegeven een advies uit te brengen. Bij deze brief was onder meer gevoegd het rapport van de Medische Onderzoeksgroep (MOG) van Amnesty International van 4 september 2002 (hierna: MOG-rapport). Op 13 november 2002 heeft het BMA een rapport uitgebracht. Vaststaat dat in dit BMA-rapport niet op het MOG-rapport is ingegaan. Derhalve lag het voor verweerder, uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming, in de rede om een nader advies te vragen, temeer nu eisers in de zienswijze d.d. 10 december 2002 naar aanleiding van dit BMA-rapport hebben gesteld dat ten onrechte voorbij wordt gegaan aan de psychische problematiek van eiser zoals geschetst in het MOG-rapport. Dat, naar eisers hebben aangevoerd, in dit tweede BMA-rapport wederom geen aandacht is besteed aan de psychische toestand van eiser en dit rapport op dit punt niets toevoegt aan het rapport van 13 november 2002, laat onverlet dat op goede gronden enigerlei actie ten behoeve van eiser is genomen, welke actie heeft geleid tot het BMA-rapport van 17 juli 2003.
Daar komt bij dat Amnesty International namens eisers op 20 maart 2003 aanvullende medische stukken heeft overgelegd, die betrekking hebben op de periode januari-februari 2003. Zo al niet op 10 maart 2003 om nader advies zou zijn gevraagd, zou vanaf 20 maart 2003 uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming aanleiding hebben bestaan om een dergelijk advies aan het BMA te vragen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht overwogen dat in casu sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in hoofdstuk C1/2.3.2 Vc 2000.
Nu ingevolge voornoemd beleid voor de berekening van het tijdsverloop tussen de ontvangst van het claimakkoord en de uitreiking van de bestreden beschikking de tijd die is gemoeid met het opvragen en afwachten van het BMA-advies niet wordt meegerekend, geldt dat in het onderhavige geval nog geen zes maanden zijn verstreken. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zij niet gehouden was wegens tijdsverloop de asielverzoeken op grond van artikel 3, vierde lid, OvD in behandeling te nemen.
3.5 Eisers hebben voorts aangevoerd dat de psychische toestand van eiser zich verzet tegen overdracht aan Spanje. Eisers zijn van mening dat de bestreden beschikking op dit punt onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. In het rapport van het BMA van 17 juli 2003 is geen, althans niet op kenbare wijze, aandacht besteed aan de bevindingen met betrekking tot eiser, zoals die naar voren komen uit het MOG-rapport van 4 september 2002. Voorts verdraagt de overweging in de bestreden beschikking, inhoudende dat uit het MOG-rapport niet blijkt dat overdracht van eiser naar Spanje uit psychisch oogpunt onverantwoord is, zich niet met de conclusie in het MOG-rapport.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het MOG-rapport, onder de kop Samenvatting, discussie en conclusie, komt voor zover hier van belang het volgende naar voren:
Betr. brengt zonder opsmuk zijn verhaal en maakt een reeële indruk. Er is sprake van een opeenstapeling van ernstige mishandelingen zowel fysiek als psychisch. Tijdens de langdurige derde detentie heeft hij acute hartklachten gekregen. Betr. was voor de detenties goed gezond en ook in zijn familie komen geen hart en vaatziekten voor. De langdurige mishandelingen hebben hem gesloopt en hebben hem gemaakt tot hartpatiënt, hij wordt hiervoor nog steeds behandeld met hartmedicatie en bloedverdunners. Betr. is met zijn gezin gevlucht voor dit excessieve geweld, en bevindt zich nog steeds in een labiele toestand. (…)
Wat de vragen betreft: In hoeverre kan spanning, in geval van een overdracht naar Spanje slecht zijn voor zijn gezondheid. En in hoeverre is het voor zijn herstel van belang dat hier in Nederland vrienden van hem wonen. Ik acht het zeer aannemelijk uit het voorgaande, dat Betr. ernstig is getraumatiseerd en mede door de excessieve stress een hartinfarct heeft gekregen en hiervan nog veel klachten ondervindt.
Het is van belang dat er rust komt en zijn Syrische vrienden spelen daarin een belangrijke rol. Uitzetting naar een voor hem geheel vreemd land lijkt me vanuit medisch standpunt onverantwoord.
(…)
In het BMA-advies van 17 juli 2003 wordt met betrekking tot het MOG-rapport van 4 september 2002 het volgende opgemerkt:
“Van de inhoud van het rapport van Amnesty International d.d. 4 september 2002 heb ik kennis genomen. Aangezien de informatie berust op een eenmalig onderzoek van betrokkene en niet afkomstig is van een behandelaar, heb ik de informatie wel meegewogen, maar niet in mijn nota verwerkt.”
Dienaangaande overweegt de rechtbank dat voor zover dit standpunt van het BMA impliceert dat aan het MOG-rapport minder waarde kan worden gehecht, dit betoog moet worden verworpen. Het enkele feit dat het MOG-rapport berust op een eenmalig onderzoek van eiser door een arts, die niet de behandelaar is van eiser, rechtvaardigt een dergelijke conclusie niet, te minder nu de deskundigheid van de MOG-arts - die tot zijn bevindingen is gekomen ná een gesprek met eiser - niet in twijfel is getrokken.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit het BMA-rapport van 17 juli 2003 op geen enkele wijze blijkt op welke wijze de informatie uit het MOG-rapport is gewogen. Het BMA-rapport bevat ook geen feiten en omstandigheden, die de conclusie van de MOG-arts weerleggen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen had verweerder dit BMA-rapport niet zonder meer aan de bestreden beschikking ten grondslag mogen leggen.
Met betrekking tot de overweging in de bestreden beschikking, inhoudende dat uit de medische rapportage van Amnesty International niet volgt dat overdracht aan Spanje uit psychisch oogpunt onverantwoord is, overweegt de rechtbank dat het BMA-rapport voor een dergelijke conclusie geen steun biedt. Daar komt bij dat op basis van de inhoud van het MOG-rapport niet op voorhand valt uit te sluiten dat een verband bestaat tussen de hartklachten van eiser en zijn psychische toestand. Het is aan het BMA om daaromtrent een gefundeerd oordeel te geven.
3.6 Uit het voorgaande volgt dat de beschikking onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, zodat deze dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.7 Het beroep is derhalve gegrond.
3.8 Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken.
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikkingen van 20 augustus 2003;
- draagt verweerder op een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.G. den Ambtman als griffier op 11 nov. 03
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 11 nov. 03