ECLI:NL:RBSGR:2003:AO6253

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/57406, 03/57912
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbewaringstelling van Somalië vreemdeling en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 november 2003 uitspraak gedaan over de inbewaringstelling van een Somalië vreemdeling, eiser A, geboren in 1973. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de inbewaringstelling. In een brief van 18 november 2003 had verweerder twee mogelijkheden voor gedwongen terugkeer van Somalische vreemdelingen uiteengezet: het Dubai-traject en het Nairobi-traject. Tot dat moment waren er 28 Somalische vreemdelingen succesvol uitgezet naar Somalië, wat de rechtbank deed concluderen dat er zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn.

Eiser had op 2 november 2003 beroep ingesteld tegen de inbewaringstelling, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De rechtbank heeft beide beroepen, geregistreerd onder nummers AWB 03/57406 en 03/57912, als één beroep behandeld. Tijdens de zitting op 10 november 2003 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. drs. I.N. Wildschut. Verweerder was vertegenwoordigd door dhr. A. van de Burgt van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure rondom de inbewaringstelling in overeenstemming was met de wettelijke vereisten. Eiser had vrijwillig in het Aanmeldcentrum Schiphol verbleven voordat hij opnieuw in bewaring werd gesteld. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging tussen de openbare orde en de persoonlijke belangen van eiser in dit geval in het voordeel van de inbewaringstelling uitviel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 03/57406 & 03/57912
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1973 te B,
nationaliteit Somalische,
IND dossiernummer 0307.30.0330,
alias A,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Rotterdam,
raadsman mr. drs. I.N. Wildschut,
eiser,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
vertegenwoordigd door dhr. A. van de Burgt,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Op 28 oktober 2003 is de bewaring van eiser ex artikel 6 Vw 2000 opgeheven. Vervolgens heeft eiser vrijwillig in het Aanmeldcentrum Schiphol verbleven.
Op 31 oktober 2003 is eiser in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, nu de voor terugkeer van eiser noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn (artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000).
Eiser heeft hiertegen op 2 november 2003 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 03/57406.
Verweerder heeft op 4 november 2003 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 03/57912.
De rechtbank heeft beide beroepen als één beroep aangemerkt.
Het beroep is behandeld ter zitting van 10 november 2003. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Nadat was gebleken dat het onderzoek niet volledig was geweest, heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder op 17 november 2003 gevraagd nadere informatie te verstrekken. Bij faxbericht van 18 november 2003 heeft verweerder aan dat verzoek voldaan. Eiser heeft bij brief van 21 november 2003 hierop gereageerd.
Beide partijen hebben toestemming gegeven om nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3 Overwegingen
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd zijn.
Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat eiser op 28 oktober 2003 in vrijheid is gesteld en vervolgens tot aan het moment van de inbewaringstelling vrijwillig in Aanmeldcentrum Schiphol heeft verbleven. Verweerder heeft hiertoe een door eiser ondertekende verklaring overgelegd, inhoudende dat eiser vanaf 29 oktober 2003 vrijwillig in het Aanmeldcentrum Schiphol verbleef en overnachtte. Gemachtigde van eiser heeft bij brief van 21 november 2003 erkend dat eiser hier op vrijwillige basis verbleef. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat geen sprake is van onrechtmatig verblijf voorafgaande aan de inbewaringstelling.
Ook overigens zijn de procedure leidend tot en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is derhalve niet op die grond onrechtmatig.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overgegaan tot de inbewaringstelling op grond van artikel 59, tweede lid, Vw 2000. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. In paragraaf 4.3.3.5 Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 staat vermeld dat bij een inbewaringstelling op grond van artikel 59, tweede lid, Vw 2000 een afweging dient te worden gemaakt tussen het belang van de openbare orde, gediend met het voorkomen dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal kunnen onttrekken, en het belang van de vreemdeling om niet van zijn vrijheid te worden beroofd. Ten aanzien van deze belangenafweging is sprake van een ‘weerlegbaar rechtsvermoeden’. Dit betekent dat een vreemdeling in bewaring wordt gesteld, tenzij hij aantoont dat hij beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, voldoende middelen heeft om zijn terugreis te financieren en aannemelijk maakt dat hij uit eigen beweging terug zal keren naar zijn land van herkomst dan wel een ander land waar zijn toelating is gewaarborgd. Daarnaast kunnen nog andere, persoonsgebonden belangen een rol spelen. Verweerder heeft in redelijkheid het belang van de openbare orde om eiser in bewaring te stellen kunnen laten prevaleren boven het belang van eiser, nu in de bijzondere aanwijzing in het dossier (dossierstuk nummer 3) is te lezen dat eiser absoluut niet terug wilde naar zijn land van herkomst. Hetgeen eiser in beroep hieromtrent heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Bij de belangenafweging kon (en derhalve behoefde) verweerder niet (te) betrekken dat het ingediende beroep (en de voorlopige voorziening) gegrond werd verklaard, omdat die omstandigheid zich toen nog niet had voorgedaan.
Voor wat betreft de psychische gesteldheid van eiser geldt dat indien vastgesteld wordt dat artikel 64 Vw 2000 op hem van toepassing is, hij rechtmatig verblijf heeft en niet uitzetbaar is, zodat er alsdan geen grond voor bewaring zal zijn. Zolang dit echter niet is vastgesteld behoeft de bewaring niet achterwege te blijven.
Eiser is op grond van artikel 59, tweede lid, Vw 2000 in bewaring gesteld. In artikel 59, vierde lid, Vw 2000 is bepaald dat bewaring krachtens het tweede lid van dat artikel in geen geval langer duurt dan vier weken. De rechtbank is van oordeel dat thans nog niet gezegd kan worden dat uitzetting binnen vier weken niet mogelijk is. Verweerder heeft immers in zijn brief d.d. 18 november 2003 toegezegd op korte termijn een beslissing te nemen op het bezwaarschrift en dat eiser op korte termijn uitgezet zal kunnen worden. Bovendien staat in paragraaf 5.3.3.4 Vc 2000 de mogelijkheid genoemd om, indien na verloop van de gegeven termijn van vier weken uitzetting toch niet mogelijk is gebleken, de bewaring voort te zetten op grond van het eerste lid van artikel 59 Vw 2000, indien daarvoor voldoende aanleiding bestaat.
In de brief d.d. 18 november 2003 heeft verweerder twee mogelijkheden van gedwongen terugkeer van Somalische vreemdelingen beschreven, het zogenaamde Dubai-traject en het zogenaamde Nairobi-traject. Verweerder heeft in deze brief tevens aangegeven dat er tot op heden in totaal 28 Somalische vreemdelingen succesvol zijn uitgezet naar Somalië, te weten 8 personen via het Dubai-traject en 18 personen via het Nairobi-traject en dat er geen aanwijzingen zijn dat hen de toegang tot Somalië is geweigerd. Gelet op deze informatie is de rechtbank van oordeel dat thans niet gezegd kan worden dat geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Somalië bestaat.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Eelsing en in het openbaar uitgesproken door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman in tegenwoordigheid van mr. C.C. van Druten als griffier op 25 november 2003
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 25 november 2003