ECLI:NL:RBSGR:2003:AO5287

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/69930
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S.G.M. Buijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening inzake mvv-vereiste en hardheidsclausule voor Liberiaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 oktober 2003 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Liberiaanse vreemdeling, die in bezwaar was gegaan tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning. De vreemdeling had aangevoerd dat hij niet in staat was om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan te vragen in Liberia, omdat daar geen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging aanwezig was. Hij stelde dat het onredelijk was om van hem te verlangen een mvv aan te vragen in Ivoorkust, waar een negatief reisadvies voor geldt. De rechtbank overwoog dat de vreemdeling op basis van de oude regelgeving, die voor hem gunstiger was, niet verplicht kon worden om naar Ivoorkust af te reizen voor zijn mvv-aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de verweerder ten onrechte had volgehouden aan het mvv-vereiste en dat de hardheidsclausule van toepassing had moeten zijn. De rechtbank besloot het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en verbood de uitzetting van de vreemdeling totdat op het bezwaar was beslist. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 02/69930 BEPTDN
UITSPRAAK van de voorzieningenrechter, inzake het verzoek om voorlopige voorziening van:
A, geboren op [...] 1967 en met gestelde geboortedatum [...] 1976, van Liberiaanse nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. F.K.H. Blom, advocaat te Utrecht,
hangende het bezwaar tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P. van Zijl, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Aan de orde is het verzoek om een voorlopige voorziening hangende de behandeling van het bezwaarschrift van 19 september 2002 tegen de beschikking van 6 september 2002 strekkende tot niet-inwilliging van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij partner B.
Ingevolge artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag niet opgeschort. Verzoeker heeft de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven, totdat op het bezwaar is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en ongegrondverklaring van het bezwaar met toepassing van artikel 78 Vw.
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2003. Ter zitting hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij deze beoordeling acht de rechtbank met name van belang of het bezwaar tegen de niet-inwilliging van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft. De rechtbank geeft hierbij geen definitief, maar slechts een voorlopig oordeel.
Verzoeker heeft aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning met als doel: verblijf bij zijn Nederlandse partner B.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, dat gebleken is dat verzoeker niet valt onder een van de categorieën vrijgestelde vreemdelingen genoemd in artikel 17, eerste lid, onder a tot en met f, van de Vw noch onder die genoemd in artikel 3.71, eerste lid Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Voorts is geen grond gevonden om aan te nemen dat toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb in dit geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Verzoeker heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule als vrijstellingsgrond van het mvv-vereiste, doch hij heeft dat beroep niet nader toegelicht.
Voorts is verweerder niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan bij afweging van alle aan de orde komende belangen aanleiding bestaat om in afwijking van de in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neergelegde beleidsregels de aanvraag in te willigen.
Verzoeker heeft hier in bezwaar tegen aangevoerd dat hij niet de mogelijkheid heeft om in zijn land van herkomst een mvv aan te vragen, omdat er in Liberia geen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging is. Op grond van de Vc dient in dat geval de mvv te worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging die het dichtst in de buurt van het land van herkomst of bestendig verblijf gevestigd is. Indien wordt aangesloten bij dit vereiste zou verzoeker de mvv moeten aanvragen in Abidjan, Ivoorkust. Blijkens informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is voor Ivoorkust een negatief reisadvies afgekondigd. Gelet hierop is het besluit niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Voorts is aangevoerd dat verzoeker vader is van twee jonge kinderen (geboren op [...] 2001 en [...] 2002) en dat vasthouden aan het mvv-vereiste betekent dat hij gedwongen zal zijn gedurende lange tijd gescheiden te leven van zijn kinderen. Hierdoor wordt verzoeker gehinderd in zijn recht op family life als bedoeld in artikel 8 EVRM, hetgeen emotionele en psychische gevolgen bij zijn kinderen teweeg zal brengen. Verzoeker wijst daarbij op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 24 maart 2002 (AWB 01/13494). De eerste vier levensjaren van een kind in de nabijheid van hun ouders is van essentieel belang voor de ontwikkeling van zijn emotionele gevoelsleven. Verzoeker neemt niet deel aan de arbeidsmarkt en heeft grotendeels de zorg voor de opvoeding van zijn kinderen. Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat behandeling van een mvv-aanvraag zelden voorspoedig wordt behandeld. Verzoeker verwijst hiervoor naar de verslagen van de vergaderingen van de Tweede Kamer 2001-2002 (19 637, nr. 640, 27 557, nr. 14 en het Aanhangsel). Verzoeker doet voorts een beroep op de artikelen 3, 4, 5 en 9 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK).
Bij schrijven van 24 september 2003 heeft verzoeker in aanvulling op zijn beroepsschrift gesteld dat het vasthouden door verweerder aan het mvv-vereiste in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Daartoe is aangevoerd dat verzoeker in 1993 geweigerd is formeel een asielaanvraag in te dienen, dat hij na binnenkomst in Nederland door leden van de Marechaussee onmiddellijk op het vliegtuig is gezet, dat hij gedwongen is gepresenteerd bij de autoriteiten van Nigeria en van Ghana en in verband daarmee meerdere dagen in detentie heeft gezeten. Voorts is aangevoerd dat thans bekend is geworden dat verweerder in een eerdere procedure van verzoeker ernstige fouten heeft gemaakt. Op 28 juli 1997 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf met als doel klemmende redenen van humanitaire aard. In de bezwaarprocedure betreffende die aanvraag heeft verzoeker een originele Liberiaanse geboorte-akte, afgegeven op 28 november 1997, ter verificatie aan verweerder overgelegd. Op 14 december 1998 heeft verweerder aan de toenmalige gemachtigde van verzoeker medegedeeld dat het document vals was. In februari 2002 heeft verzoeker bij de vreemdelingendienst een paspoort, een ongehuwdverklaring en een geboorte-akte overgelegd. Gelet op de gewijzigde geboortedatum is verzoeker toen geconfronteerd met de geboorte-akte uit 1997. Na contact met het consulaat van Liberia te Brussel is gebleken dat de geboorte-akte uit 1997 nimmer ter verificatie aldaar is overgelegd, hetgeen door verweerder inmiddels is toegegeven. De geboorte-akte is vervolgens op echtheid onderzocht door de eigen afdeling van verweerder maar deze kan geen uitspraak over de authenticiteit van het document doen. De poging van verzoeker om op basis van gelegaliseerde documenten verweerder ertoe te bewegen zijn beslissingen omtrent de eerdere asielaanvragen van verzoeker te herzien, is gestrand vanwege de reeds ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier.
De betreffende geboorte-akte uit 1997 voorzien van een echtheidsverklaring gedateerd 24 september 2003 van de vice-consul van Liberia, mevrouw M. Juan Doe, is als gedingstuk overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 13 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien, - voorzover hier van belang - internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Vast staat dat verzoeker bij zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning niet beschikte over een geldige mvv ook niet nadat hem een redelijke termijn was geboden om die mvv alsnog over te leggen. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker behoort tot een van de in artikel 17 Vw en artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde categorieën van vreemdelingen die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Derhalve staat thans ter beoordeling of hetgeen verzoeker in het kader van zijn beroep op de in artikel 3.71, vierde lid Vb neergelegde hardheidsclausule naar voren heeft gebracht van een zodanig gewicht is dat verweerder toepassing aan die hardheidsclausule had moeten geven en niet onverkort had mogen vasthouden aan het mvv-vereiste.
In dat kader is door verzoeker in de eerste plaats aangevoerd dat in Liberia geen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging is en dat het voorts niet redelijk is van hem te verlangen een mvv aan te vragen in Ivoorkust, nu voor dit land een negatief reisadvies is afgekondigd.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat ingevolge hoofdstuk B1/1.1.1. Vc, zoals deze sedert de invoering per 1 september 2003 van de Wet van 19 juni 2003 (Staatsblad 2003, 269) tot wijziging van de Vw 2000, alsmede andere wetten teneinde enkele technische verbeteringen aan te brengen (hierna: Veegwet II) luidt, een vreemdeling voor verblijf langer dan drie maanden in Nederland een mvv moet aanvragen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst en indien deze in het land van herkomst niet aanwezig is, bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd. Blijkens de verslagen van de vergaderingen van de Tweede Kamer in het kader van deze beleidswijziging wordt met de term dichtstbijzijnde land gedoeld op het land van herkomst waarnaar de aanvrager in staat kan worden geacht zich te begeven teneinde daar een aanvraag in te dienen. Indien in meer dan één aangrenzend een (operationele) Nederlandse vertegenwoordiging aanwezig is, kan de vreemdeling daaruit een keuze maken en zich daarbij mede laten leiden door eventuele te verwachten problemen bij grensoverschrijding elders. Onder verwijzing naar het verslag van de Tweede Kamer vergaderjaar 2002-2003 28 630 nr. 5 stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoeker niet slechts naar Ivoorkust kan afreizen om een mvv-aanvraag te doen, maar naar elk van de omringende landen met een Nederlandse vertegenwoordiging, zoals Accra in Ghana, Bamako in Mali, Ouagadougou in Burkina Faso, Dakar in Senegal, Lagos in Nigeria, Cotonou in Benin en Kinshasa in de Democratische Republiek Congo.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 1, eerste lid, onder h, Vw, zoals dat artikel luidde ten tijde in dit geding van belang, wordt de mvv gedefinieerd als het door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of in het land van bestendig verblijf (…), na voorafgaande machtiging van Onze Minister van Buitenlandse zaken, afgegeven visum van langer dan drie maanden.
Blijkens hoofdstuk B1/1.1 Vc, zoals dat luidde ten tijde van dit geding van belang en waarin het mvv-beleid nader is uitgewerkt, wordt indien in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, de mvv verstrekt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging die het dichtst in de buurt van het land van herkomst of bestendig gevestigd is.
Met de inwerkingtreding op 1 september 2003 van de Veegwet II (Staatsblad 2003, 335) is ingevolge het bepaalde in artikel I, onderdeel A derde lid van de Veegwet II de definitie van de mvv gewijzigd. Sedert die datum luidt artikel 1, eerste lid onder h Vw – voor zover hier van belang- als volgt: machtiging tot voorlopig verblijf: het bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst, het land van bestendig verblijf of bij gebreke daarvan, het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd, (…) door de vreemdeling in persoon aangevraagde en aldaar door die vertegenwoordiging of dat Kabinet na voorafgaande machtiging van Onze Minister van Buitenlandse zaken, afgegeven visum van langer dan drie maanden.
Voorts is op 1 september 2003 TBV 2003/34 in werking getreden, waarin de wijzigingen van de Veegwet II verder zijn uitgewerkt. Blijkens deze TBV stelt de wijziging van de definitie van mvv veilig dat indien noch in het land van herkomst noch in het land van bestendig verblijf een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging is gevestigd, de mvv ook kan worden aangevraagd en afgegeven in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat verzoeker niet slechts naar Ivoorkust kan afreizen om een mvv-aanvraag te doen, maar naar elk van de omringende landen met een Nederlandse vertegenwoordiging, zoals hiervoor door verweerder genoemd. De mogelijkheden voor verzoeker om af te reizen naar een ander land dan het land van herkomst om daar een mvv aan te vragen zijn hiermee uitgebreid.
Naar het oordeel van de rechtbank betekent de wijziging van de definitie van de mvv in artikel 1, eerste lid, onder h, Vw een wijziging van het recht ten nadele van verzoeker. In artikel 3.103 Vb is bepaald dat de aanvraag wordt getoetst aan het recht zoals dat gold ten tijde van het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de wet anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is. Blijkens de Nota van Toelichting bij artikel 3.103 Vb (Staatsblad 2000, 497) wordt deze regel van eerbiedigende werking sinds jaar en dag in het reguliere vreemdelingenrecht gehanteerd en wordt met deze regel voorkomen dat belastende wijzigingen ten nadele van de vreemdeling uitwerken. Het is niet wenselijk dat de vreemdeling door een belastende wijziging in een slechtere positie komt te verkeren, terwijl het anderzijds bij een begunstigende wijziging niet zinvol zal zijn dat de vreemdeling een nieuwe aanvraag voor hetzelfde verblijfsdoel in te laten dienen.
De rechtbank is van oordeel dat uit artikel 3.103 Vb volgt dat de onderhavige beschikking moet worden getoetst aan het recht zoals dat gold ten tijde van de aanvraag nu dit recht voor verzoeker gunstiger is. Immers op grond van de oude definitie van mvv in artikel 1, eerste lid, onder h, Vw kon van verzoeker, nu er in het land van herkomst geen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging is, slechts worden tegengeworpen naar buurland Ivoorkust af te reizen om daar een mvv aan te vragen en niet, zoals op grond van het nieuwe recht, naar elk van de andere omringende landen waar een Nederlandse vertegenwoordiging is gevestigd. Nu blijkens de door verzoeker overgelegde informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor Ivoorkust een negatief reisadvies geldt, hetgeen door verweerder ook niet is betwist, kan van verzoeker niet in redelijkheid worden verlangd naar dat land af te reizen en een mvv aan te vragen. Het voorgaande is door verweerder ten onrechte miskend.
Verweerders stelling dat artikel 3.103 Vb enkel geldt als overgangsbepaling voor de op 1 april 2001 ingevoerde Vw kan de rechtbank niet volgen. Voor deze stelling is ook geen steun te vinden in de parlementaire geschiedenis van de Vw.
Reeds op grond van het vorenstaande is de rechtbank voorlopig van oordeel dat de beslissing van verweerder om in het onderhavige geval geen toepassing te geven aan de in artikel 3.71, vierde lid, Vb neergelegde hardheidsclausule onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. De overige gronden die door verzoeker aan zijn beroep op de hardheidsclausule ten grondslag zijn gelegd kunnen daarom onbesproken blijven.
Op grond van het voorgaande moet worden geoordeeld dat op grond van de thans voorhanden zijnde gegevens het bezwaar redelijke kans van slagen heeft. Verweerder heeft mitsdien ten onrechte besloten uitzetting van verzoeker niet achterwege te laten gedurende de periode dat bedoeld bezwaar aanhangig is.
Het verzoek om een voorlopige voorziening komt mitsdien voor toewijzing in aanmerking.
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,--). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
De rechtbank ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht ad € 109,36 zal vergoeden.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, moet voldoen;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 109,36.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buijs, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2003, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Mollerus als griffier.
afschrift verzonden op: 24 oktober 2003
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet op de Raad van State staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.