Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 03/66279 VRONTN
Inzake : [A], CRV nummer [CRV-nummer], hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. M. Bouman, advocaat te Barendrecht,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. S. van Beek, ambtenaar ten departemente.
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1972 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Op 22 december 2003 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 19 december 2003 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 29 december 2003. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig J. Lakjaa, tolk in de Arabische taal.
1. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2. De vreemdeling heeft doen betogen dat er geen reëel zicht op uitzetting bestaat.
3. Bij uitspraak van 21 november 2003 (AWB 03/57944) heeft de rechtbank (zittingsplaats Dordrecht) de opheffing van de bewaring bevolen en daartoe het volgende overwogen.
“De rechtbank is van oordeel dat er thans aanleiding bestaat om het belang van eiser doorslaggevend te doen zijn. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat verweerder na de uitspraak van 9 oktober 2003 onvoldoende inspanning heeft verricht teneinde de Algerijnse autoriteiten tot zo spoedig mogelijke afgifte van een grensoverschrijdingsdocument te bewegen. De stelling van verweerder dat eens in de twee weken bij de Algerijnse autoriteiten met betrekking tot alle lopende zaken wordt gerappelleerd en dat er ten behoeve van eiser een gehoor wordt gepland, overweegt de rechtbank dat deze onderbouwing onvoldoende is om te concluderen dat verweerder de vereiste acties heeft ondernomen om de uitzetting van eiser te bespoedigen. Van voldoende concreet zicht op een uitzetting op korte termijn is geen sprake“.
Het feit dat de vreemdeling vaker in bewaring is gesteld welke niet tot uitzetting heeft geleid, kan niet zonder meer tot het oordeel leiden dat thans geen reëel zicht op uitzetting bestaat (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2002, LJN: AE4705).
De rechtbank leidt uit deze overweging af dat indien een bewaring na geruime tijd te hebben voortgeduurd wordt opgeheven omdat geen reëel zicht op uitzetting bestaat, voor het opleggen van een nieuwe maatregel van bewaring een feit of omstandigheid voorhanden moet zijn op grond waarvan opnieuw een reëel zicht op uitzetting kan worden aangenomen.
Ter zitting heeft verweerder niet aannemelijk kunnen maken dat ten tijde van het opleggen van de thans in geding zijnde maatregel betreffende het reëel zicht op uitzetting van de vreemdeling sprake was van andere omstandigheden dat die welke in de voornoemde uitspraak bekend waren en daarin zijn gewogen.
In het licht van het voorgaande, het lange voortduren van de laatste maatregel van bewaring (dertien maanden) en het tijdsverloop van vier weken tussen de opheffing van die maatregel en het opleggen van de huidige maatregel moet in dit geval worden aangenomen dat op het moment van oplegging van die maatregel verweerder niet kon oordelen dat er een feit of omstandigheid voorhanden was op grond waarvan een reëel zicht op uitzetting bestond. Het bestreden besluit is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 59, eerste lid, Vw 2000.
4. Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 30 december 2003.
Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 10 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 10 x € 95,-- = € 950,-- (verblijf in politiecel).
5. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De Rechtbank 's-Gravenhage:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot € 950,-- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 30 december 2003 in tegenwoordigheid van J.J. Brands, griffier.
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).
afschrift verzonden op: 30 december 2003