Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
artikel 8:77 en 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 58847 OVERIO H (beroepszaak)
AWB 02 / 58846 OVERIO H (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1971, van Somalische nationaliteit, eiseres/verzoekster, verder te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. V. Kuit, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Derraz, werkzaam bij de onder de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Op 19 oktober 1999 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel: ‘gezinsvorming bij echtgenoot, de heer B en het verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. Bij besluit van 19 november 1999 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Eiseres heeft op 15 december 1999 een bezwaarschrift ingediend tegen de buitenbehandelingstelling van de aanvraag. Op 11 januari 2000 is dit bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres op 7 februari 2000 beroep ingesteld. Tevens heeft eiseres bij verzoekschrift van 7 februari 2000 verzocht om verweerder te verbieden eiseres uit te zetten voordat op het beroep is beslist.
1.2 Bij uitspraak van 5 juni 2001 met kenmerk AWB 01/1704 van de Rechtseenheidkamer Vreemdelingenzaken van de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de REK) is het beroep van eiseres gegrond verklaard, het besluit van 11 januari 2000 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar dient te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
1.3 Eiseres heeft op 11 oktober 2001 een beroepschrift ingediend tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 15 december 1999. Bij uitspraak van 19 juni 2002 (kenmerk AWB 01/52824) heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats Haarlem het beroep van eiseres gegrond verklaard.
1.4 Op 12 juli 2002 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats Haarlem (kenmerk AWB 00/1621) het verzoekschrift van 7 februari 2000 niet ontvankelijk verklaard, nu op het beroep was beslist.
1.5 Op 25 april 2002 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Bij besluit van 10 juli 2002 is het bezwaarschrift van 15 december 1999 ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft eiseres op 31 juli 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij verzoekschrift van 31 juli 2002 heeft eiseres verzocht om verweerder te verbieden eiseres uit te zetten voordat op het beroepschrift is beslist.
1.6 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.7 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 13 mei 2003. Ter zitting hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Het onderzoek ter zitting is met instemming van partijen gesloten op 15 mei 2003 na ontvangst van nog enige nadere stukken van de gemachtigde van eiseres, die zich ten onrechte niet in het dossier van de rechtbank bevonden.
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of het besluit van 10 juli 2002 in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op de volgende gronden.
De stelling dat het voor Somalische vreemdelingen onmogelijk zou zijn om Somalische documenten te verkrijgen en terug te keren naar Somalië, teneinde zich tot de diplomatieke vertegenwoordiging in Addis Abeba of Nairobi te wenden, is volgens verweerder een algemene stelling en betreft geen individuele omstandigheid. Het beroep op de hardheidsclausule kan reeds om die reden niet slagen.
In het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (hierna te nomen: het TBV) 2002/18 is opgenomen dat Somalische vreemdelingen niet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Hierbij is overwogen dat vrijstelling van het paspoortvereiste en het legalisatievereiste is gebaseerd op het al dan niet erkennen van Somalische autoriteiten en documenten en dat zulks los staat van de feitelijke mogelijkheid om bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het land van herkomst of land van bestendig verblijf dan wel een naburig land een mvv aan te vragen dan wel naar een naburig land terug te reizen.
Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat uit een brief van de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: IOM) van 7 augustus 2001 volgt dat het in zijn algemeenheid voor Somalische vluchtelingen mogelijk is reisdocumenten te verkrijgen teneinde terug te keren naar Somalië. Daarnaast blijkt uit de telefoonnotitie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 2 maart 2001 dat het in zijn algemeenheid voor Somalische vreemdelingen mogelijk is zich naar de Nederlandse vertegenwoordiging in Addis Abeba of Nairobi te begeven en aldaar een mvv te vragen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij al hetgeen in haar vermogen ligt heeft gedaan om aan reisdocumenten te komen. Immers, niet is gebleken dat door de vertegenwoordiging van Ethiopië, Kenia en Djibouti aan eiseres een visum dan wel de toegang is geweigerd, aldus verweerder. Verder overweegt verweerder dat het een feit van algemene bekendheid is dat Somaliërs de wereld over reizen zonder dat zij beschikken over een internationaal reisdocument. Derhalve valt niet in te zien waarom eiseres niet zonder een dergelijk document terug kan keren naar Somalië of bijvoorbeeld het buurland Kenia, waar met name in Nairobi vele Somalische onderdanen verblijven. Eiseres, die eerder drie maanden zonder visum in Kenia heeft verbleven, zou daar weer zonder visum kunnen verblijven. Blijkens het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 28 februari 2002 reizen Somaliërs in de praktijk over land moeiteloos (zonder paspoort of visum) Kenia in en uit.
Tot slot overweegt verweerder dat een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) niet kan slagen. De weigering eiseres verblijf toe te staan strekt er immers niet toe eiseres een verblijfstitel te ontnemen die haar in staat stelde om het gezinsleven in Nederland uit te oefenen en niet is gebleken van een positieve verplichting om aan eiseres verblijf hier te lande toe te staan. Niet gebleken is dat de kinderen zonodig niet tijdelijk door hun vader kunnen worden verzorgd en voorts is niet gebleken van objectieve belemmeringen om het familie- en gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.
2.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit, gezien de uitspraak van de REK van 5 juni 2001, onvoldoende is gemotiveerd, nu verweerder zijn nieuwe besluit op min of meer dezelfde wijze heeft gemotiveerd als het vorige – door de REK vernietigde – besluit. Verweerder heeft zich onder meer gebaseerd op informatie die reeds ten tijde van de uitspraak van de REK bekend was en in de uitspraak ook wordt genoemd.
Voorts voert eiseres aan dat van haar niet kan worden verwacht dat zij op illegale wijze, namelijk zonder een internationaal reisdocument, terugkeert naar Somalië. Een geldig reisdocument bestaat niet en van eiseres kan niet worden verlangd dat zij gebruik maakt van een vals paspoort. Eiseres beroept zich op TBV 2002/18, waaruit blijkt dat het in veel gevallen is aangetoond dat het niet mogelijk is om aan geldige Somalische documenten te komen. Derhalve rust op verweerder de bewijslast voor de stelling dat terugkeer mogelijk is. De mogelijkheid van het reizen met een EU laissez passer behoeft gezien de ex tunc toetsing van het beroep niet te worden onderzocht, nu deze mogelijkheid eerst na 2 december 2002 bestaat. De omstandigheid dat eiseres eerder in Kenia heeft verbleven, laat onverlet dat eiseres niet naar Kenia of één van de andere buurlanden kan vertrekken, nu er aan haar geen laissez passer wordt afgegeven door deze landen. Dit blijkt uit de overgelegde brieven van de ambassades van Kenia en Djibouti en het consulaat van Ethiopië.
Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op het beroep op artikel 8 EVRM. Eiseres leeft in gezinsverband met haar echtgenoot en vier minderjarige kinderen. Bij terugkeer naar Somalië dan wel een buurland bestaat de mogelijkheid dat de feitelijke scheiding veel te lang duurt en mogelijk permanent is.
Tot slot beroept eiseres zich op het driejarenbeleid.
2.4 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt na de beslissing van de REK nog de navolgende stukken in het geding gebracht:
- brief van de minister van Resettlement Rehabilitation and Reconstruction van Somaliland d.d. 16 april 2002,
- brief van Q & A Travels van 1 mei 2002,
- brief van de Keniaanse ambassade d.d. 3 mei 2002,
- brief van het Ethiopische consulaat d.d. 6 mei 2002,
- brief van de ambassade van Djibouti van 13 mei 2002,
- telefoonnotitie d.d. 21 mei 2002 van gesprek met een medewerker van Ethiopian Airlines,
- telefoonnotitie d.d. 21 mei 2002 van gesprek met medewerkers van Air Kenia en Regional Air Kenia,
- brief van de minister van Resettlement Rehabilitation and Reconstruction van Somaliland d.d. 14 december 2002, - telefoonnotitie d.d. 7 januari 2003 van gesprek met de missie van Somalië in Genève,
- telefoonnotitie d.d. 25 februari 2003 van gesprek met de Somalische consul in Rome,
- telefoonnotitie d.d. 8 april 2003 van gesprek met het Somalische consulaat in Rome,
- schrijven van Vluchtelingen Werk Velsen d.d. 2 mei 2003 over een bezoek aan het IOM.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 in werking getreden en de voordien geldende Vreemdelingenwet (hierna: Vw oud) ingetrokken.
Ingevolge artikel 16a, eerste lid, Vw oud werd een aanvraag om toelating slechts in behandeling genomen indien de vreemdeling beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (het zogenaamde mvv-vereiste). Van het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf waren vrijgesteld de in het derde lid en bij algemene maatregel van bestuur genoemde categorieën vreemdelingen. Buiten die gevallen kon verweerder ingevolge het zesde lid van voornoemd artikel 16a in zeer bijzondere, individuele gevallen afzien van het eisen van het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (de zogenaamde hardheidsclausule). Indien de vreemdeling het mvv-vereiste van artikel 16a Vw oud kon worden tegengeworpen, placht verweerder de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 Awb buiten behandeling te stellen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning bepaalde tijd regulier worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd. In artikel 17 Vw en artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) zijn de categorieën vreemdelingen opgesomd aan wie het mvv-vereiste niet wordt tegengeworpen. Ingevolge het vierde lid van artikel 3.71 Vb kan verweerder afzien van afwijzing van de aanvraag wegens het niet beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf, voorzover afwijzing op die grond naar het oordeel van verweerder zal leiden tot onbillijkheden van overwegende aard (de zogenaamde hardheidsclausule). Artikel 16 Vw vormt, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis (Tweede Kamer der Staten Generaal, kamerstuk nummer 26 732, nr. 3, pagina 27), geen grond voor (handhaving van de) buitenbehandelingstelling van een aanvraag.
2.6 Bij het bestreden besluit van na 1 april 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de – vóór 1 april 2001 genomen – beslissing tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld, dat hij het bezwaar tegen de buitenbehandeling-stelling diende te beoordelen met toepassing van artikel 16a Vw oud en de daarop gebaseerde uitvoeringsregels.
2.7 Ingevolge de artikelen 117 en 118, telkens tweede lid, Vw blijft op de behandeling van een vóór 1 april 2001 ingediende aanvraag en een bezwaar tegen een voor die datum bekendgemaakt besluit, het recht van toepassing zoals het gold voor dat tijdstip. De artikelen 16a Vw oud en 16 Vw zijn bepalingen van materieel recht en niet bepalingen die zien op de behandeling van de aanvraag of het bezwaar. In bezwaar dient, zo is door de wetgever bij de parlementaire behandeling van de Vreemdelingenwet 2000 ook benadrukt, naar de hoofdregel van algemeen bestuursrecht het nieuwe materiële recht, derhalve artikel 16 Vw, te worden toegepast. Verweerder heeft in bezwaar aan artikel 16 Vw derhalve onjuiste toepassing gegeven.
2.8 Het beroep moet derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit is ten onrechte niet gebaseerd op artikel 16 Vw en kan niet in stand blijven. In het kader van door verweerder thans in bezwaar opnieuw te nemen beslissing overweegt de rechtbank als volgt.
2.9 Ter beantwoording staat de vraag of verweerder de aanvraag na 1 april 2001 kan afwijzen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Hierbij is van belang of verweerder gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van 5 juni 2001 van de REK.
2.10 De REK heeft in haar uitspraak van 5 juni 2001 als volgt overwogen ten aanzien van de het beroep van eiseres op de hardheidsclausule, inhoudende dat het voor haar onmogelijk is om op legale wijze naar Somalië terug te keren om vandaar naar een buurland te reizen, dan wel om rechtstreeks naar een buurland van Somalië te gaan om aldaar een mvv-aanvraag in te dienen, nu het onmogelijk is om authentieke Somalische reisdocumenten te verkrijgen.
‘16. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder bij de voorbereiding van een besluit terzake het al dan niet honoreren van een beroep op de hardheidsclausule, de stelling dat het feitelijk onmogelijk dan wel onredelijk bezwarend is de reis naar die vertegenwoordiging te maken, gemotiveerd te weerleggen. Daarbij kan verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank voorts ook niet onttrekken aan het toekennen van enige betekenis aan de omstandigheid dat eiseres als asielzoekster Nederland is binnengekomen waardoor haar toen het mvv-vereiste niet is tegengeworpen.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verweerder heeft verklaard ter staving van diens oordeel dat het in zijn algemeenheid voor Somalische vreemdelingen mogelijk is om zich naar de Nederlandse vertegenwoordiging te Addis Abeba of Nairobi te begeven en aldaar een mvv vragen, onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat dit ook voor eiseres, die zich thans nog in Nederland bevindt, mogelijk is. Immers, uit de door verweerder ter onderbouwing van deze stelling overgelegde telefoonnotitie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt niet of zich onder de personen aan wie een visum is verleend ook Somalische vreemdelingen bevinden die vanuit Nederland zijn teruggekeerd naar Somalië dan wel Kenia of Ethiopië om een visum te vragen. Evenmin blijkt uit deze telefoonnotitie over welke documenten de vreemdelingen aan wie een visum is verleend beschikten.
Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat, indien een vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een mvv, het feit dat hij niet beschikt over een geldig paspoort, niet in de weg zal staan aan de mogelijkheid om naar Nederland terug te keren. In een dergelijk geval wordt een laissez-passer afgegeven waarmee deze persoon naar Nederland kan reizen. De rechtbank overweegt dat dit wellicht een oplossing is voor Somalische vreemdelingen die vanuit Somalië (dan wel Kenia of Ethiopië) naar Nederland willen reizen, maar dat hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat ook een oplossing voorhanden is voor de situatie van eiseres die reeds in Nederland verblijft en zonder geldig paspoort naar Somalië of een buurland dient terug te keren, alvorens zij in dat buurland bij de bevoegde ambassade een mvv aanvraag kan indienen. De rechtbank acht namelijk de stelling van verweerder dat het in de praktijk mogelijk is om met Somalische documenten terug te keren naar Somalië onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft weliswaar aangegeven dat een aantal Somaliërs vrijwillig is teruggekeerd naar Somalië, maar onduidelijk is gebleven op welke wijze en met gebruikmaking van welke documenten dit is gebeurd. Ook zijn door verweerder onvoldoende objectieve aanknopingspunten geboden voor het standpunt dat Somalische reisdocumenten door de autoriteiten van de buurlanden van Somalië en door de exploitanten van luchtvaartmaatschappijen worden geaccepteerd.’
De REK heeft vervolgens het beroep gegrond verklaard, nu het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering.
2.11 Het eerste en algemene argument van verweerder dat de stelling dat het voor Somalische vreemdelingen onmogelijk zou zijn om aan Somalische documenten te komen een algemene stelling betreft en geen individuele omstandigheid, zodat om die reden een beroep op de hardheidsclausule niet kan slagen, verwerpt de rechtbank. Nog daargelaten in hoeverre dit juist is – in dit verband wijst der rechtbank erop dat TBV 2003/12 d.d. 29 april 2003 over de tijdelijke vrijstelling van het mvv-vereiste voor vreemdelingen met de Iraakse nationaliteit is gebaseerd op artikel 3.71, vierde lid, Vb –, is deze grondslag voor het bestreden besluit niet in overeenstemming met de uitspraak van de REK, die verweerder bij het bestreden besluit in acht diende te nemen. De REK is immers uitgegaan van de mogelijkheid dat het door eiseres gemotiveerde beroep op de hardheidsclausule ook kon leiden tot toepassing van de hardheidsclausule en heeft overwogen dat verweerder nader diende te motiveren dat het voor Somaliërs wel mogelijk was om in Nairobi of Addis Abeba een mvv aan te vragen.
2.12 De telefoonnotitie van 2 maart 2001 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen, was reeds bekend bij de REK en is meegewogen in haar uitspraak van de 5 juni 2001, zodat deze notitie niet als genoegzame nadere motivering kan gelden.
2.13 Met betrekking tot het beroep van verweerder in het bestreden besluit op een brief van het IOM van 7 augustus 2001 en het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Somalië van 28 februari 2002, waaruit, aldus verweerder, volgt dat het in zijn algemeenheid voor Somalische vluchtelingen mogelijk is reisdocumenten te verkrijgen teneinde terug te keren naar Somalië, overweegt de rechtbank als volgt.
De – algemeen luidende – informatie in de brief van het IOM is tegen de achtergrond van hetgeen overigens bekend is van de mogelijkheden voor Somaliërs om thans aan geldige, in het internationaal verkeer geaccepteerde reisdocumenten te komen en in het licht van hetgeen door eiseres aan bewijsstukken in het geding is gebracht, niet van dien aard dat verweerder daaruit de conclusie kon trekken dat eiseres niet heeft aangetoond, dat zij geen reisdocumenten kan verkrijgen om naar Nairobi of Addis Abeba te reizen om aldaar persoonlijk een mvv aan te vragen.
In de brief van de IOM wordt gesproken over een tiental Somaliërs die sinds januari 2000 naar Somalië zijn teruggekeerd met hulp van de IOM. Zij reisden op paspoorten dan wel laissez-passers afgegeven in Mogadishu, Genève, Bonn en Rome. In de brief wordt voorts melding gemaakt van een Somaliër die oorspronkelijk beweerde niet over reisdocumenten te kunnen beschikken, maar er uiteindelijk toch in geslaagd is een paspoort aan te bieden, zodat hij kon vertrekken. Deze brief biedt onvoldoende onderbouwing van het standpunt van verweerder dat het in zijn algemeenheid voor Somalische vreemdelingen mogelijk is om reisdocumenten te verkrijgen teneinde terug te keren naar Somalië. Het is niet duidelijk in hoeverre deze Somaliërs al over identiteitsdocumenten beschikten en – voor zover dat niet het geval was – op welke wijze zij deze documenten hebben verkregen en in hoeverre die mogelijkheid er ook voor eiseres was. Daarnaast dateert de brief van elf maanden vóór het bestreden besluit. De mogelijkheid tot het verkrijgen van Somalische documenten hangt vooral af van het al dan niet (meer) functioneren van de Somalische missies in Genève, Rome, Bonn, Londen en Parijs. Gezien het feit dat een centraal gezag in Somalië ontbreekt, ligt het voor de hand dat de Somalische missies in Europa niet immer blijven functioneren. Verweerder had derhalve moeten onderzoeken of de informatie uit de brief nog correct was op het moment dat het bestreden besluit genomen werd. Daarbij is voorts van belang dat vanuit Nederland niet rechtstreeks kan worden gevlogen naar Somalië en dus ook derde landen, waar moet worden overgestapt, de identiteitsdocumenten moeten accepteren. Met het overleggen van de brief van de IOM heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het in zijn algemeenheid voor Somaliërs en evenmin dat het voor eiseres in het bijzonder mogelijk is om zich naar de Nederlandse vertegenwoordiging in Addis Abeba of Nairobi te begeven om aldaar een mvv aan te vragen.
Voorts blijkt uit TBV 2002/18 dat, nu er in Somalië geen internationaal erkend gezag is, de door Somalische autoriteiten uitgegeven documenten, waaronder documenten voor grensoverschrijding, niet door Nederland worden erkend. Indien het in de praktijk al mogelijk zou zijn voor eiseres om een Somalisch paspoort te verkrijgen en aannemende dat het om een op zichzelf geldig paspoort zou gaan, dan zou eiseres hiermee niet op legale wijze Nederland kunnen uitreizen. Uit verweerders standpunt valt echter op te maken dat hij van mening is dat van een Somalische vreemdeling die naar Nederland gekomen is, verwacht mag worden dat hij ook weer terug kan naar Somalië, ook indien dit betekent dat hij daartoe gebruik moet maken van illegale middelen zoals het verkrijgen van en reizen op een ongeldig paspoort. De rechtbank acht het ongeoorloofd dat verweerder als orgaan van de Nederlandse staat een dergelijke redenering hanteert en van vreemdelingen verwacht dat zij op illegale wijze naar een ander land dan Nederland reizen om een mvv aan te vragen.
Het feit dat uit het ambtsbericht van 28 april 2002 blijkt dat Somaliërs in de praktijk moeiteloos over land zonder paspoort of visum Kenia in en uit kunnen reizen, biedt evenmin voldoende grondslag voor de stellingname van verweerder, nu bij terugkeer van eiseres naar (een buurland van) Somalië redelijkerwijs moet worden uitgegaan van terugkeer per vliegtuig. Dat de landsgrenzen tussen Kenia en Somalië zonder controle kunnen worden gepasseerd, betekent niet dat op het vliegveld van Nairobi – of een ander vliegveld – geen controle plaatsvindt.
2.14 De rechtbank is resumerend van oordeel dat verweerder niet heeft beslist met in achtneming van de uitspraak van de REK, hetgeen in strijd is met het gezag van gewijsde van deze uitspraak. Voorts heeft verweerder ook in het thans bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd op welke wijze eiseres, die Nederland als asielzoekster is ingereisd en zich thans nog hier te lande bevindt, daadwerkelijk de beschikking kan krijgen over reisdocumenten, waarmee zij naar Somalië kan terugkeren om vandaar naar een buurland te reizen, dan wel om rechtstreeks naar een buurland van Somalië te gaan om aldaar een mvv-aanvraag in te dienen. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 7:12 Awb. Mede gezien de termijn die met dit hernieuwde besluit tot tegenwerping van het mvv-vereiste en het beroep daartegen is gemoeid, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder de aanvraag van eiseres niet opnieuw kan afwijzen wegens het niet beschikken over een mvv.
Bij de beslissing op het bezwaar kan dan tevens aan de orde komen in hoeverre eiseres een beroep toekomt op het drie jarenbeleid en kan ook worden ingegaan op de overige grieven van eiseres die thans geen bespreking meer behoeven.
2.15 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen. Wel is er grond om verweerder in de hoofdzaak met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, Awb te verbieden eiseres uit te zetten.
2.16 In dit geval bestaat aanleiding verweerder in de hoofdzaak met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit voor het beroep vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Voor de procedure ter verkrijging van een voorlopige voorziening zijn de kosten vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1; er is geen aanleiding voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling van dat verzoek ter zitting). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van deze bedragen te geschieden aan de griffier.
2.17 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad tweemaal € 109,-- dient te vergoeden.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 10 juli 2002;
3.3 draagt verweerder op binnen veertien weken na datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 verbiedt verweerder eiseres uit te zetten totdat vier weken zijn verstreken nadat door verweerder opnieuw op bezwaar is beslist;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem dient te vergoeden;
3.6 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 109,--.
3.7 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.8 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem dient te vergoeden;
3.9 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 109,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.T. van Rens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 12 september 2003, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Graanstra als griffier.
Afschrift verzonden op: 19 september 2003
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.