ECLI:NL:RBSGR:2003:AO3312
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid voor vreemdelingen afkomstig uit Kosovo
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 november 2003 uitspraak gedaan in een beroep van eiser A, een Joegoslavische vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid. Eiser had eerder een verzoek ingediend dat op 8 februari 2001 door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de primaire afwijzingsgrond van de minister, gebaseerd op een eerdere uitspraak van 6 juli 1999, niet voldoende gemotiveerd was. De rechtbank concludeerde dat de minister afstand had gedaan van de subsidiaire afwijzingsgrond, waardoor het beroep gegrond verklaard moest worden.
De rechtbank overwoog dat er onduidelijkheid bestond over de toepassing van het driejarenbeleid, vooral in het licht van de situatie van vreemdelingen uit Kosovo. De rechtbank stelde vast dat, indien eerder op het verzoek om een voorlopige voorziening was beslist, dit verzoek waarschijnlijk zou zijn toegewezen. De rechtbank benadrukte dat de minister niet in redelijkheid kon besluiten om de vergunning te weigeren op basis van de eerdere uitspraak, gezien de omstandigheden van de zaak.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de minister en droeg deze op om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van het driejarenbeleid en de rechtsbescherming van vreemdelingen in Nederland.