RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: 02/31638 BEPTDN A S2
uitspraak: 16 december 2003
inzake: A,
geboren op [...] 1969,
verblijvende te B,
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer: 0108.04.2000,
eiseres,
gemachtigde: mr. A. Spel, advocaat te Hoorn,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. K. Bijkerk, werkzaam bij de IND.
Op 4 augustus 2001 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Bij beschikking van 26 maart 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Bij beroepschrift van 22 april 2002 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De gronden van het beroep zijn ingediend op 30 mei 2002.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres gezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 20 november 2003. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Eiseres heeft ter ondersteuning van haar aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiseres behoort tot de bevolkingsgroep der Arabieren en is afkomstig uit Centraal-Irak (Mosul). Eiseres is in korte tijd zes of zeven keer voor verhoor meegenomen door de inlichtingendienst. Volgens eiseres hadden de autoriteiten het op eiseres voorzien vanwege de omstandigheid dat haar broers gestudeerd hadden, geen lid waren van de Baath-partij en vanwege de omstandigheid dat een groot deel van haar familie naar het buitenland is vertrokken. Zij werd meegenomen voor verhoor nadat de enige broer, die nog in Irak woonde, ook in juni 2001 uit Irak vertrok. Eiseres kreeg op een gegeven moment van C, een generaal van de plaatselijke veiligheidsdienst, die hetzelfde geloof aanhing en haar vader kende, het advies het land te verlaten omdat het dossier van haar familie was doorgestuurd naar de veiligheidsdienst van Mosul. Eiseres zou beschuldigd worden van het onderhouden van banden met de oppositie. Eiseres heeft haar land van herkomst samen met haar moeder verlaten.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen mede onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 31, eerste lid juncto artikel 31 tweede lid, onder f Vw 2000. Eiseres heeft onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute nu zij haar reisverhaal toerekenbaar niet heeft onderbouwd met het gebruikte document voor grensoverschrijding dan wel andere reisbescheiden. Voorts is het niet aannemelijk dat eiseres geen enkel indicatief bewijs van de reis kan overleggen noch in staat is om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven.
De oprechtheid van haar asielrelaas is op voorhand aangetast en derhalve wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van dit relaas. Voorts hebben eiseres en haar moeder tegenstrijdige verklaringen afgelegd. De moeder van eiseres heeft verklaard dat niemand van de familie problemen in Irak heeft of heeft gehad, terwijl eiseres hieromtrent het tegenovergestelde heeft verklaard. De verklaring van eiseres dat zij haar moeder niets heeft verteld omtrent de problemen, doet hier niet aan af.
Voor zover - in weerwil van het bovenstaande - nog enige waarde moet worden gehecht aan de overige verklaringen van eiseres heeft verweerder overwogen dat het niet aannemelijk is dat eiseres zich heeft gemanifesteerd als een serieus opposant en als zodanig te boek staat. Voorts is het niet aannemelijk dat eiseres als gevolg van de ondervragingen door de inlichtingendienst in de negatieve belangstelling staat.
De verhoren hadden geen betrekking op de persoon van eiseres. Tevens is eiseres iedere keer zonder voorwaarden vrijgelaten. Voorts is de verklaring van eiseres dat haar dossier was doorgestuurd naar de veiligheidsdienst en dat ze beschuldigd werd van het niet informeren van de autoriteiten omtrent de situatie van haar broers en hun eventuele banden met de oppositie, gebaseerd op informatie verkregen van derden. Derhalve is niet aannemelijk dat eiseres in het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Eiseres komt evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000.
Eiseres behoort niet tot de categorie asielzoekers voor wie naar het oordeel van de Minister terugkeer naar het land van herkomst in verband met de algehele situatie aldaar van bijzondere hardheid is. Noord-Irak is voor afgewezen asielzoekers uit Centraal-Irak een verblijfsalternatief. Het al dan niet aanwezig zijn van banden is hierbij niet van belang. Ten slotte komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw 2000.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van haar moeder niet juist zijn geweest, alwaar zij heeft aangegeven dat er nooit problemen zijn geweest met de autoriteiten. De omstandigheid dat tijdens het nader gehoor uitdrukkelijk is gevraagd of de moeder van eiseres de vraag goed heeft begrepen en dat zij daarop bevestigend heeft geantwoord, doet aan het voorgaande niet af. Tijdens de besprekingen is immers duidelijk naar voren gekomen dat de moeder van eiseres de Arabische taal niet goed beheerst. Bovendien hielden de kinderen hun ziekelijke moeder buiten hun problemen en was zij hiermee niet op de hoogte. Indien familieleden worden gezocht dan wel in de negatieve belangstelling staan, kan dit inhouden dat eiseres eveneens vrees voor vervolging heeft. Dit vloeit voort uit het gestelde in paragraaf 43 van het Handbook van de UNHCR. Eiseres heeft besloten te vertrekken toen bleek dat haar dossier werd overgedragen naar een hogere instantie, de veiligheidsdienst van Mosul. Eiseres vreesde voor een confrontatie met de veiligheidsdienst. Nu er wel degelijk aanknopingspunten zijn voor vrees voor vervolging is de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd. Voorts heeft eiseres geen vestigingsalternatief in Noord-Irak nu zij geen enkele band heeft met dat gebied. Eiseres heeft in dit verband eveneens gewezen op haar slechte gezondheidssituatie. Op 21 mei 2002 is er een vertrekmoratorium ingesteld voor Centraal-Irak. Deze factoren dienen in het kader van de ex-nunc toetsing in de huidige procedure te worden betrokken.
Verweerder heeft aan de hand van een verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot ongegrond verklaring van het beroep. Gelet op het bepaalde in artikel 83 Vw 2000 stelt verweerder zich op het standpunt dat de bestreden beschikking in dit geval ex tunc dient te worden getoetst, nu verweerder vanwege de militaire interventie thans over onvoldoende informatie beschikt over de gewijzigde situatie in Irak. Het is daarom voor verweerder op dit moment niet mogelijk om te beoordelen wat de gevolgen van deze gewijzigde omstandigheden zijn voor de bestreden beschikking. Gelet hierop verzet de goede procesorde zich ertegen dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening houdt met de onzekere situatie in Irak, althans zou de afdoening van het beroep daardoor ontoelaatbaar worden vertraagd.
Beoordeling van het beroep
Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Ingevolge artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 (Trb. 1954, 88) betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) en bijbehorend Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), wordt een vreemdeling als vluchteling aangemerkt indien deze uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Irak zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw 2000 moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend.
Blijkens de bestreden beschikking acht verweerder het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig. Verweerder heeft daartoe artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 aan eiseres tegengeworpen en daarnaast overwogen dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is vanwege tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres en haar moeder (registratienummer AWB 02/31645). De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder in het verweerschrift van 7 november 2003 is teruggekomen op het standpunt dat de tegenstrijdige verklaringen met de moeder van eiseres afbreuk doen aan de geloofwaardigheid. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat verweerder inderdaad thans uitgaat van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres en terugkomt op zijn oordeel dat het relaas ongeloofwaardig is. De rechtbank gaat bij haar oordeelsvorming derhalve uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is binnen een periode van een maand
6 of 7 keer door de inlichtingendienst opgepakt voor verhoor vanwege ernstige verdenkingen tegen haar familieleden en telkens weer zonder voorwaarden vrijgelaten. Vervolgens is door een generaal van de veiligheidsdienst tegen eiseres gezegd dat het dossier van eiseres werd overgedragen aan de veiligheidsdienst van Mosul vanwege de beschuldiging dat zij informatie achterhoudt over haar broers en vanwege de banden van haar broers met de oppositie.
Naar het oordeel van de rechtbank passen deze feiten en omstandigheden in het beeld dat in het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van april 2001 in paragraaf 3.3.11 wordt geschetst omtrent de positie van familieleden van verdachte personen. Uit deze paragraaf blijkt immers dat inwoners uit Centraal-Irak in problemen met de autoriteiten kunnen geraken door tegen het regime gerichte activiteiten van of ernstige verdenkingen tegen hun familieleden. Dreiging van verkrachting van familieleden is niet ongewoon. Het komt ook voor dat men nauwlettend in de gaten wordt gehouden, geïntimideerd, wordt verhoord of op andere wijze lastig wordt gevallen, maar ook is het denkbaar dat men door de autoriteiten wordt vastgehouden vanwege activiteiten van of verdenkingen tegen een familielid.
Nu de door eiseres geschetste en door verweerder niet bestreden feiten en omstandigheden zodanig steun vinden in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van april 2001, heeft verweerder niet kunnen volstaan met de overweging dat niet aannemelijk is dat eiseres vrees heeft voor vervolging vanwege haar familieleden nu de verhoren geen betrekking hadden op de persoon van eiseres en eiseres iedere keer zonder voorwaarden is vrijgelaten.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Derhalve is het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb en dat onvoldoende rekening is gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden.
Het beroep is mitsdien gegrond.
Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding.
De rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 26 maart 2002;
- draagt verweerder op opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van EUR 644,- die de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aan de griffier dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. In gevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2003 in tegenwoordigheid van mr. S. Derks als griffier.
Afschrift verzonden: 24 december 2003