ECLI:NL:RBSGR:2003:AO3144
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Soedanese desertieur en risico op foltering bij uitzetting naar Sudan
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 september 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Soedanese man, eiser, die vreesde voor vervolging en foltering bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar zijn aanvraag was eerder door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het niet onaannemelijk was dat eiser bij uitzetting naar Sudan een reëel risico liep op foltering of onmenselijke behandelingen, vooral gezien de oorlogssituatie in het zuiden van Sudan en de toepassing van het militair strafrecht, dat desertie kan bestraffen met de doodstraf.
De rechtbank constateerde dat de IND onvoldoende had gemotiveerd wat de gevolgen van de situatie in Sudan voor eiser zouden zijn. De rechtbank wees op het ambtsbericht van september 2002, waaruit bleek dat de toepassing van het militair strafrecht verschilt per regio en dat een eerlijke rechtsgang niet gegarandeerd is. Eiser had eerder verklaard dat hij was ontsnapt uit een militair kamp, maar de IND had twijfels geuit over de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De rechtbank oordeelde echter dat de IND niet zonder nader onderzoek kon concluderen dat eiser geen reëel risico liep bij terugkeer.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de IND en droeg de IND op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op €640,- werden begroot. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij de beoordeling van asielaanvragen, vooral in situaties waarin de veiligheid van de aanvrager in het geding is.