Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nrs. AWB 02/4325 AOW en 03/1443 AOW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het gedingen tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en
[eiseres], wonende te [woonplaats], eisers,
de Raad van Bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder.
Ontstaan en loop van de gedingen
Eiser en eiseres ontvingen ieder een AOW-pensioen voor een alleenstaande.
Naar aanleiding van een melding van eiser en eiseres dat zij op 7 november 2001 met elkaar een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan heeft verweerder bij besluiten van 26 april 2002 respectievelijk 24 november 2001 aan eiser en eiseres met ingang van december 2001 een gehuwdenpensioen toegekend.
Bij besluiten van 16 oktober 2002 respectievelijk 14 mei 2002 heeft verweerder de tegen deze besluiten gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen het besluit van 16 oktober 2002 heeft eiser bij brief van 4 november 2002, ingekomen bij de rechtbank op 7 november 2002, beroep ingesteld.
Tegen het besluit van 14 mei 2002 heeft eiseres bij brief van 13 juni 2002, ingekomen bij de rechtbank te Amsterdam op 17 juni 2002 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend
Op verzoek van deze rechtbank heeft de rechtbank Amsterdam met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:13, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, de zaak van eiseres ter verdere behandeling verwezen naar deze rechtbank teneinde deze gevoegd te behandelen met de zaak van eiser. De zaak van eiseres is op 7 april 2003 bij de rechtbank ingekomen.
De beroepen zijn op 24 oktober 2003 gevoegd ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [betrokkene].
Tussen partijen is in geschil of verweerder eisers voor de toepassing van de AOW op goede gronden als gehuwden heeft aangemerkt in verband waarmee de AOW-uitkeringen van eisers door verweerder zijn herzien.
Vaststaat dat eisers op 7 november 2001 een geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van de AOW wordt een geregistreerd partnerschap gelijk gesteld met een huwelijk.
Ingevolge het derde lid, onder b, van voornoemd artikel wordt als ongehuwd aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Van duurzaam gescheiden leven is sprake, indien ten aanzien van de man en de vrouw de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één hunner, als bestendig is bedoeld.
Eisers stellen zich op het standpunt dat er bij hen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Daartoe hebben zij aangevoerd dat zij al 24 jaar lang een weekendrelatie met elkaar hebben, dat zij ieder een eigen huishouding voeren en dat zij dit ook zullen blijven doen, zolang ze ieder in staat zijn om voor zichzelf te zorgen. De enige reden dat zij een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan is om te voorkomen dat eiseres, die door eiser als erfgename van de helft van zijn nalatenschap is benoemd, voor wat betreft de successierechten niet in het hoogste belastingtarief zal vallen, aldus eisers.
Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld CRvB 16 juni 1999, AB 1999/423) kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk, waarmee een geregistreerd partnerschap gelijk is gesteld, de betrokken partners de intentie hebben een echtelijke samenleving al dan niet op termijn, aan te gaan.
De Centrale Raad van Beroep acht het echter niet uitgesloten dat onder omstandigheden reeds vanaf de huwelijksdatum/geregistreerd partnerschap van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt.
De rechtbank is op grond van de uit de gedingstukken blijkende feiten en omstandigheden van oordeel dat een dergelijke bijzondere situatie zich in casu voordoet. Immers, eisers hadden voor 7 november 2001 al gedurende 24 jaar een weekendrelatie. Niet in geschil is dat eisers geen gezamenlijke huishouding voeren en dat hun financiën van elkaar gescheiden zijn. Voorafgaand aan 7 november 2001 ontvingen zij van verweerder ook ieder een AOW-uitkering voor een alleenstaande. Uit de verklaring die eiser heeft afgelegd tegenover een medewerker van verweerder, [medewerker], blijkt dat het contact van eisers zich beperkt tot één maal per week op zaterdag gezamenlijk eten, een gezamenlijk bezoek aan familie en kennissen, uitjes en vakanties. Eisers brengen nooit de nacht samen door.
In de situatie van eisers is na het aangaan van het geregistreerd partnerschap geen wijziging gekomen, terwijl een wijziging door hen ook niet werd beoogd. Uit de verklaringen van eisers blijkt namelijk dat hun beider intentie voor en na het aangaan van het geregistreerd partnerschap niet gericht was op samenleving maar uitsluitend op een zakelijke regeling ten aanzien van de erfenis van eiser. Gelet op voornoemde omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank bij eisers sprake van een situatie van duurzaam gescheiden leven, welke situatie bovendien als bestendig is bedoeld.
Daaraan doet niet af dat aan deze situatie eventueel een einde zou kunnen komen indien één van eisers ooit hulpbehoevend zou worden. Immers, het is volstrekt onzeker of deze situatie zich in de toekomst ooit voor zal doen. In ieder geval zijn er thans zijn er nog geen aanwijzingen dat dit op termijn het geval zal zijn.
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen gegrond. De bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften van eisers met inachtneming van deze uitspraak. Van voor vergoeding komende kosten van rechtsbijstand is de rechtbank niet gebleken. De kosten die eiser heeft gemaakt in verband met het door hem verkregen juridisch advies van advocatenkantoor Zandhuis Taselaar, waarvan overigens niemand als gemachtigde van eiser is opgetreden, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Immers het Besluit proceskosten bestuursrecht geeft een limitatieve opsomming van de voor vergoeding in aanmerking komen proceshandelingen. De werkzaamheden waarvoor eiser vergoeding heeft gevraagd vallen daar niet onder. Ook de reiskosten naar dit advocatenkantoor komen niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor de behandeling van het bezwaar komen, gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, slechts voor vergoeding in aanmerking voorzover het primaire besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Nu daarvan geen sprake is, komen de reiskosten van eiser in verband met het bijwonen van de hoorzitting niet voor vergoeding in aanmerking. Wel voor vergoeding komen in aanmerking de reiskosten van eiser in verband met het bijwonen van de zitting. Vergoeding van deze kosten vindt plaats op basis van de kosten van openbaar vervoer 2e klas, welke in het geval van eiser € 11,33 bedragen.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart de beroepen gegrond.
vernietigt de bestreden besluiten.
draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 11,33, welke kosten door de Sociale verzekeringsbank aan eiser dienen te worden vergoed;
bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan eisers en eiseres het door hen betaalde griffierecht, te weten voor ieder € 29,--, vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2003, in tegenwoordigheid van de griffier
A. Jansen.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,