RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
enkelvoudige kamer
regnr.: Awb 02 / 37131 OVERIO BE
inzake: A,
geboren op [...] 1975,
van Iraakse nationaliteit,
IND dossiernummer 9911.25.4039,
eiser,
gemachtigde: mr. S. Spans, advocaat te Utrecht;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. Azmani, ambtenaar ten departemente.
1.1 Op 25 november 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 24 november 2000 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij brief van 9 januari 2001 en aangevuld bij schrijven d.d. 25 januari 2001 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 18 april 2002 ongegrond verklaard. Bij brief van 14 mei 2002 en aangevuld bij schrijven d.d. 4 juni 2002 en 7 januari 2003 is daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op 15 september 2003 een verweerschrift ingediend.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 26 september 2003. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D. Gürses, kantoorgenoot van mr. Spans, voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Bij gebreke van andersluidend overgangsrecht is het nieuwe materiële recht van toepassing. Ten aanzien van het procesrecht geldt het volgende. Artikel 119 Vw 2000 beperkt de toepassing van het procesrecht dat gold vóór invoering van deze wet tot de mogelijkheid om beroep in te stellen, het griffierecht en de schorsende werking, zodat voor het overige het nieuwe procesrecht van toepassing is. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van het beroep toepassing geven aan artikel 83 Vw 2000 en rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3.1 Het asielrelaas van eiser komt op het volgende neer.
Eiser behoort tot de bevolkingsgroep der Koerden en is moslim. Hij heeft vanaf zijn geboorte gewoond in de plaats B, gelegen in het door de Koerdische Democratische Partij (KDP) beheerste gedeelte van Noord-Irak. Op 1 juni 1996 is eiser chauffeur geworden van dr. C -een neef van zijn moeder-, die een hoge positie bekleedde bij de Turkmeense Partij. Nadat een vriend van C was gedood, is C naar Turkije gegaan en kon eiser zijn functie als chauffeur niet meer uitoefenen. In 1998 is eiser lid geworden van de KDP en is hij als peshmerga voor deze partij gaan werken. In deze functie is eiser betrokken geweest bij arrestaties van leden van de Koerdische Arbeiders Partij (PKK) en de Patriottische Unie van Koerdistan (PUK). In oktober 1998 is C teruggekeerd naar Noord-Irak en is hij directeur geworden van de Turkmeense Partij in B. Eiser heeft C benaderd voor werk. C had goede contacten met de Turkse inlichtingendienst (MIT) en heeft eiser gevraagd informatie te verzamelen over opgepakte PKK'ers. Eiser is op dit aanbod ingegaan en heeft ook een vriend van hem, genaamd D, die eveneens voor de KDP werkzaam was, overgehaald om in ruil voor geld informatie te verstrekken. Op 14 september 1999 is ene E, die net als C werkzaam was voor de Turkmeense partij, verdwenen. Hierop heeft C eiser gewaarschuwd voorzichtig te zijn en hem geadviseerd onder te duiken vanwege het feit dat deze E ook beschikte over de informatie die eiser aan C had verschaft en het niet duidelijk was wat E hiermee ging doen. Eiser is ondergedoken in de plaats Zakho, waar hij op 16 september 1999 bezoek kreeg van zijn broer F. Deze vertelde eiser dat de KDP enkele malen bij de woning was langs geweest om te informeren naar eiser. Ook was de vader van eiser op 15 september 1999 door de KDP meegenomen. Eiser vreesde zowel de wraak van familieleden van opgepakte PKK'ers en PUK'ers als represailles van de zijde van de KDP. Daarom heeft eiser op 20 september 1999 met behulp van een reisagent Noord-Irak verlaten. Op 25 september is hij aangekomen in Istanbul. Hier is hij tot 14 november 1999 gebleven. Toen is hij per vrachtwagen vertrokken. Op 19 november 1999 is hij in Nederland aangekomen.
3.2 Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen en het tegen die afwijzing gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij -zakelijk weergegeven- het navolgende overwogen. Eiser beschikt toerekenbaar niet over reis- en/of identiteitspapieren, noch over enig indicatief bewijs betreffende zijn reisroute. Ook beschikt eiser niet over overige documenten ter staving van zijn asielrelaas. Gelet hierop is de oprechtheid van dit relaas op voorhand aangetast en wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid daarvan.
Nu uit ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 12 april 2000 en 11 april 2001 blijkt dat de KDP en de Turkse autoriteiten samenwerken in hun strijd tegen de PKK, is niet aannemelijk dat de informatievoorziening aan de MIT over PKK-leden via speciale contacten en kanalen (zoals C) zou verlopen. Mocht toch van deze stelling worden uitgegaan, dan heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de KDP op de hoogte is geraakt van de rol van eiser bij deze informatieverschaffing speelde. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat familieleden van gearresteerde PKK- en PUK-leden op de hoogte zouden zijn van eisers betrokkenheid bij deze arrestaties. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding om aan eiser een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b Vw 2000. Tegen de weigering om eiser een verblijfsvergunning wegens klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen, zijn geen bezwaren aangevoerd.
3.3 Eiser heeft in beroep -zakelijk weergegeven- het volgende doen aanvoeren. Bij de beoordeling van het beroep dient op de voet van artikel 83 Vw 2000 rekening te worden gehouden met de gewijzigde situatie in Irak ten gevolge van de militaire interventie.
Eiser beschikt inmiddels over documenten waaruit blijkt dat tegen hem een arrestatiebevel is uitgevaardigd en dat zijn vriend D is gedood. Eiser vreest dat hem bij terugkeer naar Noord-Irak hetzelfde lot te wachten staat. Op bescherming van de zijde van de KDP hoeft eiser niet te rekenen, terwijl ook de PUK hem geen bescherming zal bieden vanwege zijn rol bij de arrestatie van PUK-leden.
3.4 In beroep heeft verweerder in de eerste plaats verwezen naar het gestelde in de bestreden beschikking. In aanvulling hierop heeft verweerder -zakelijk weergegeven- het navolgende gesteld. Vanwege de militaire interventie in Irak beschikt verweerder thans over onvoldoende informatie betreffende de (veiligheids)situatie aldaar. Gelet hierop verzet de goede procesorde zich ertegen dat met deze gewijzigde, onzekere situatie rekening wordt gehouden, althans zou de afdoening van de zaak hierdoor onredelijk worden vertraagd. De bestreden beschikking dient dan ook -in afwijking van de hoofdregel ex artikel 83 Vw 2000- te worden beoordeeld naar het moment waarop deze is genomen.
Met de door eiser bij schrijven d.d. 7 januari 2003 ingebrachte stukken kan in het kader van deze procedure geen rekening worden gehouden, nu deze stukken niet tegelijk met de nadere gronden van beroep zijn overgelegd.
4.1 De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling in beroep van het bestreden besluit -in afwijking van de hoofdregel ex artikel 83 Vw 2000- geen rekening kan worden gehouden met de gewijzigde situatie na de militaire interventie in Irak. In zoverre dient het bestreden besluit derhalve ex tunc te worden getoetst. Zij overweegt hiertoe dat uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 11 juni 2003 blijkt dat sinds de militaire interventie in Irak onduidelijkheid bestaat omtrent de (veiligheids)situatie aldaar. Omdat het ernaar uitziet dat deze onduidelijkheid nog wel enige tijd zal voortduren, is het thans niet goed mogelijk om te beoordelen welke gevolgen de gewijzigde situatie heeft voor de bestreden beschikking. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de afdoening van de zaak ontoelaatbaar zou worden vertraagd door met die gewijzigde situatie rekening te willen houden. Dit zou immers betekenen dat de behandeling voor onbepaalde tijd moet worden aangehouden in afwachting van het verkrijgen van duidelijkheid over de situatie in Irak.
4.2 Op grond van artikel 1 (A) Vluchtelingenverdrag kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
Artikel 29, eerste lid Vw 2000 bepaalt, voor zover hier van belang:
'Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de
vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij
uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of
vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. ...
d. ...
e. ...
f. ...'
4.3 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Irak zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Het zal daarom aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.4 In de beroepsfase heeft eiser bij schrijven d.d. 7 januari 2003 de volgende documenten overgelegd:
- een door de Koerdische autoriteiten tegen eiser uitgevaardigd arrestatiebevel d.d. 7 oktober 1999;
- een overlijdensakte betreffende eisers vriend D uit 1999.
Voorts heeft eiser ter zitting verklaard te beschikken over een bewijs van lidmaatschap van de KDP d.d. 10 januari 1998 alsmede een originele identiteitskaart. Eiser heeft verzocht deze documenten alsnog in het geding te mogen brengen.
De vraag is thans of bovenbedoelde documenten bij de beoordeling in beroep kunnen worden betrokken. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de strekking van artikel 15c Vw oud (thans artikel 31 Vw 2000), bezien in samenhang met artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het aan de vreemdeling om zijn asielaanvraag zoveel als redelijkerwijs mogelijk is door middel van het overleggen van documenten te staven. Deze documenten dienen in een zo vroeg mogelijk stadium, maar in ieder geval vóór het nemen van de beslissing op de aanvraag, te worden overgelegd. Alleen op deze wijze kan verweerder bij de beoordeling van de aanvraag met deze documenten rekening houden.
Gelet op het feit dat in de bezwaarschriftprocedure op grondslag van het ingediende bezwaar een (volledige) heroverweging van het primaire besluit dient plaats te vinden, kan door verweerder in beginsel ook nog rekening gehouden worden met documenten die eerst in de bezwaarfase zijn overgelegd.
Worden documenten ter onderbouwing van de asielaanvraag (voor de overlegging waarvan de vreemdeling op grond van artikel 15c Vw oud / 31 Vw 2000 jo artikel 4:2 Awb verantwoordelijk is) echter eerst in beroep overgelegd, dan kan hiermee naar het oordeel van de rechtbank in beginsel geen rekening meer worden gehouden. Dit oordeel berust op de navolgende overwegingen. Object van de beroepsprocedure bij de vreemdelingenrechter is niet de door de vreemdeling ingediende asielaanvraag, doch de door verweerder genomen beslissing op die aanvraag (Vw 2000) dan wel de beslissing op bezwaar (Vw oud). Dit vloeit voort uit het in de Awb neergelegde systeem van bestuursrechtelijke rechtsbescherming (zie met name artikel 8:1 Awb).
Het voorgaande brengt met zich dat de bestreden beschikking moet worden beoordeeld in het licht van de op het moment van het nemen daarvan aan verweerder bekende feiten en omstandigheden. Wordt een beschikking, aldus toetsend, rechtmatig geacht, dan kan aan die rechtmatigheid geen afbreuk worden gedaan door het in beroep alsnog overleggen van documenten die de asielaanvraag ondersteunen, ook niet wanneer deze documenten, indien tijdig ingebracht, verweerder wellicht aanleiding hadden gegeven de aanvraag anders te beoordelen. Verweerder kon hiermee immers bij het nemen van de bestreden beschikking geen rekening houden.
Op het uitgangspunt dat met stukken ter onderbouwing van de asielaanvraag die eerst in beroep worden overgelegd, bij de beoordeling van het beroep geen rekening kan worden gehouden, bestaan naar het oordeel van de rechtbank twee uitzonderingen. Ten eerste maakt artikel 83 Vw 2000 op dit uitgangspunt een expliciete uitzondering door te bepalen dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening houdt met na het bestreden besluit opgekomen feiten en omstandigheden.
Een tweede uitzondering acht de rechtbank gerechtvaardigd in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij de documenten ter staving van zijn asielaanvraag redelijkerwijs niet eerder dan in de beroepsfase heeft kunnen overleggen. Hoewel in zo'n geval aan verweerder niet valt te verwijten dat hij bij het nemen van de bestreden beschikking met deze documenten geen rekening heeft gehouden, en er derhalve niet op die grond sprake kan zijn van onrechtmatigheid van het bestreden besluit, acht de rechtbank het, gelet op het feit dat aan de vreemdeling evenmin een verwijt valt te maken, terwijl voor hem bij de asielaanvraag doorgaans grote belangen op het spel staan, redelijk dat in zo'n geval de in beroep overgelegde documenten toch bij de beoordeling door de rechtbank worden betrokken. Voorwaarde hierbij is uiteraard wel dat verweerder voldoende gelegenheid krijgt om op deze stukken te reageren en eventueel naar aanleiding hiervan het bestreden besluit in te trekken of te wijzigen.
De hierboven genoemde uitgangspunten vertalend naar de onderhavige casus, stelt de rechtbank allereerst vast dat eiser de documenten eerst in de beroepsfase heeft overgelegd. De documenten kunnen derhalve niet bij de beoordeling van het beroep worden betrokken, tenzij zich een van de hierboven genoemde uitzonderingen voordoet.
Gelet op de inhoud en de datering van de documenten zijn deze niet te beschouwen als nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83 Vw 2000. Zij vormen veeleer een nadere onderbouwing van reeds in het kader van de aanvraagprocedure door eiser ingenomen stellingen betreffende zijn identiteit, zijn lidmaatschap van de KDP en zijn vrees voor vervolging door de KDP en de PKK. Reeds hierom is Artikel 83 Vw 2000 niet aan de orde.
Met betrekking tot de vraag of eiser de documenten redelijkerwijs eerder had kunnen en dus behoren over te leggen, overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij de documenten reeds medio 2001 in zijn bezit had. Indien eiser deze direct aan verweerder had overgelegd, dan had verweerder hiermee nog rekening kunnen houden bij het nemen van de beslissing op bezwaar. Om onduidelijke redenen heeft echter geen overlegging plaatsgevonden. Deze omstandigheid ligt in de risicosfeer van eiser. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser de documenten eerder had kunnen en dus behoren over te leggen.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat de door eiser in beroep overgelegde / aangeboden documenten niet bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken.
4.5 Verweerder baseert de afwijzing van de asielaanvraag onder meer op de omstandigheid dat eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd ter staving hiervan. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaat dat eiser noch in de procedure, leidend tot de primaire beschikking d.d. 24 november 2000, noch in de procedure leidend tot de bestreden beschikking d.d. 18 april 2002 enig document heeft overgelegd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van documenten hem niet kan worden toegerekend. Gelet hierop heeft verweerder op goede gronden kunnen oordelen dat het ontbreken van documenten afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser. Dat eiser vanaf medio 2001 wel in het bezit was van een aantal documenten doet aan het vorenstaande niet af, nu eiser verzuimd heeft deze documenten (tijdig) over te leggen, hetgeen zoals hierboven reeds is overwogen, voor risico van eiser behoort te komen.
Het toerekenbaar ontbreken van documenten tast de geloofwaardigheid van het asielrelaas aan, doch ontslaat verweerder niet van zijn verplichting het relaas inhoudelijk te beoordelen. De vraag is thans of verweerder op basis van het asielrelaas van eiser op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
In de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken betreffende Noord-Irak d.d. 12 april 2000 en 11 april 2001 wordt gesteld dat de KDP en de Turkse autoriteiten met elkaar samenwerken in hun strijd tegen de PKK. Eiser heeft de stellingen uit de ambtsberichten niet (gemotiveerd) betwist, terwijl de rechtbank ook overigens geen aanleiding ziet om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Eiser stelt dat hij via C vooral namen en adressen van door de KDP opgepakte PKK-leden aan de Turkse inlichtingendienst MIT heeft doorgegeven. Gelet op de uit bovenbedoelde ambtsberichten blijkende samenwerking tussen KDP en MIT in hun strijd tegen de PKK, mocht van eiser worden verwacht dat hij gedetailleerder zou aangeven waarom de verstrekking van relatief basale informatie -ondanks die samenwerking- via speciale contactpersonen als C moest verlopen. Eiser heeft dit echter nagelaten.
Indien desondanks wordt uitgegaan van eisers stelling dat de informatie over door de KDP gevangen genomen PKK-leden via hem en C uiteindelijk bij de MIT is terechtgekomen, blijft onduidelijk welke bezwaren de KDP heeft tegen de verstrekking van die informatie aan de Turken, die immers samen met de KDP strijd leveren tegen de PKK. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om de door eiser gestelde vrees voor vervolging van de zijde van de KDP aannemelijk te achten.
Eiser heeft zijn stelling dat hij te vrezen heeft voor vervolging door de PUK vanwege zijn betrokkenheid als KDP-peshmerga bij (gewelddadige) arrestaties van PUK-leden noch in bezwaar, noch in beroep nader onderbouwd. Bovendien zijn de KDP en de PUK -naar eiser zelf stelt in beroep- steeds nauwer met elkaar gaan samenwerken, ook op militair gebied. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het evenmin aannemelijk dat eiser -in zijn hoedanigheid van KDP-peshmerga- te vrezen heeft voor vervolging door de PUK.
Blijkens bovenbedoelde ambtsberichten voeren zowel de KDP als de PUK strijd tegen de PKK. Tegen eventuele wraakacties van familieleden van opgepakte PKK-leden kan eiser derhalve de bescherming inroepen van zowel de KDP als de PUK.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat hij derhalve niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a Vw 2000.
4.6 Het is - mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - niet aannemelijk dat eiser gegronde reden heeft aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan folteringen dan wel aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Verweerder heeft eiser daarom terecht geen verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b Vw 2000 verleend.
4.7 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, ongegrond.
4.8 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink en in tegenwoordigheid van mr. P.C.R.G. van de Rijt als griffier in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2003
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 21 oktober 2003