ECLI:NL:RBSGR:2003:AO2155

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/36720, 03/36719
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning asiel en ambtshalve verblijfsvergunning amv

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 december 2003 uitspraak gedaan over de weigering van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan verzoeker, een Afghaanse nationaliteit houder. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, op basis van een leeftijdsonderzoek, minimaal 21 jaar oud was op het moment van de aanvraag, terwijl hij beweerde minderjarig te zijn. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, in strijd heeft gehandeld met de Vreemdelingencirculaire 2000 door verzoeker niet opnieuw de kans te geven zijn minderjarigheid aan te tonen. De voorzieningenrechter heeft het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de verweerder om een nieuw besluit te nemen. Tevens zijn de proceskosten aan verzoeker vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgvuldige procedures bij het vaststellen van de leeftijd van alleenstaande minderjarige vreemdelingen en de verplichting van de overheid om deze procedures te volgen.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 36720 BEPTDN F (voorlopige voorziening)
AWB 03 / 36719 BEPTDN F (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] januari 1987 dan wel op [...] 1983, van Afghaanse nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. M.R. van der Linde, advocaat te Zaandam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Boone, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 12 mei 2003, heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 5 april 2003 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 15 mei 2003 beroep ingesteld en verzoeker heeft op diezelfde datum verzocht om een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Amsterdam, van 6 juni 2003 is het beroep ongegrond verklaard en de voorlopige voorziening afgewezen.
1.2 Het besluit van 12 mei 2003 strekt er tevens toe ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling te onthouden. Het hiertegen ingediende bezwaar van 15 mei 2003 is bij besluit van 13 juni 2003 ongegrond verklaard. Tegen dit laatste besluit heeft verzoeker op 2 juli 2003 beroep ingesteld. Bij verzoekschrift van 2 juli 2003 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen en te bepalen dat de werking van het besluit wordt opgeschort tot op het beroep is beslist.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en ongegrondverklaring van het beroep met toepassing van artikel 8:86 Awb.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 december 2003. Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan -onder meer- indien beroep bij de rechtbank is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van het door verzoeker ingediende bezwaarschrift in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven regels kan doorstaan.
Feiten en omstandigheden
2.4 De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten.
2.5 Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee gereisd op een geldig nationaal paspoort van India met vals bevonden Britse stempels, voorzien van een goedgelijkende pasfoto. Het paspoort stond op naam van B, geboren op [...] 1978 te Delhi.
2.6 Uit het dossier blijkt dat bij verweerder twijfel is gerezen omtrent de gestelde minderjarigheid van verzoeker en dat verweerder daarom aan verzoeker de mogelijkheid heeft gegeven tot het ondergaan van een leeftijdsbepalingsonderzoek om alsnog de gestelde minderjarigheid aan te tonen. Verzoeker heeft vervolgens op 7 april 2003 verzocht om een leeftijdsonderzoek.
2.7 Uit het leeftijdsonderzoek is het volgende gebleken.
1. Een leeftijd van 21 jaar of ouder wordt toegekend aan verzoeker op 15 april 2003, de datum van het röntgenologisch onderzoek.
2. Niet aannemelijk is dat verzoeker ten tijde van de asielaanvraag 16,29 jaar was.
3. Verzoeker kan niet als minderjarig (=jonger dan 18,0 jaar) beschouwd worden ten tijde van zijn asielaanvraag.
4. Verzoeker kan als meerderjarig (=18,0 jaar of ouder) beschouwd worden ten tijde van de asielaanvraag.
Standpunten van partijen
2.8 Verweerder heeft aan de weigering een reguliere verblijfsvergunning te verlenen in het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Naar aanleiding van de gerezen twijfel aan de door verzoeker opgegeven leeftijd heeft een leeftijdsonderzoek plaatsgevonden. Uit het onderzoeksrapport, dat door verweerder ontvangen is op 15 april 2003, is gebleken dat verzoeker op het moment van de aanvraag minimaal eenentwintig jaar oud was.
Voorts kan het paspoort, waaruit blijkt dat verzoeker reeds de leeftijd van vierentwintig jaar zou hebben bereikt, als een indicator dienen dat verzoeker niet, zoals hij zelf beweert, minderjarig is.
Tot slot staat in rechte vast dat de gestelde identiteit, nationaliteit en asielrelaas ongeloofwaardig zijn. Hiermee is ook de geloofwaardigheid van verzoekers leeftijdsopgave in het geding geraakt.
2.9 Verzoeker stelt zich, naar aanleiding van de uitspaak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 oktober 2003 (kenmerk 200304904/1), op het standpunt dat het bestreden besluit door verweerder dient te worden ingetrokken dan wel door de voorzieningenrechter dient te worden vernietigd. Bij het nemen van het bestreden besluit heeft verweerder de vergewisplicht niet nageleefd en het besluit is derhalve in strijd met artikel 3:2 Awb.
2.10 Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de uitslag van het leeftijdsonderzoek, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2003, niet langer aan verzoeker wordt tegengeworpen. Verweerder blijft echter van mening dat in het bestreden besluit op goede gronden is geoordeeld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de door hem gewenste verblijfsvergunning.
2.11 Verzoeker heeft ter zitting gesteld dat het optreden van verweerder, om eerst ter zitting het leeftijdsonderzoek niet langer tegen te werpen, in strijd is met de goede procesorde. De uitspraak van de Afdeling is immers al bekend vanaf 23 oktober 2003.
Verder is verzoeker van mening dat verweerder een nieuwe afweging dient te maken en een nieuw besluit dient te nemen, nu het leeftijdsonderzoek is weggevallen.
Beoordeling van het geschil
2.12 Ingevolge artikel 14, eerste lid aanhef en onder e, Vw is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen. Blijkens artikel 3.6 juncto artikel 3.56 Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) kan de ambtshalve te verlenen verblijfsvergunning onder meer worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling aan een vreemdeling wiens aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 Vw is afgewezen, anders dan met toepassing van artikel 30 Vw.
2.13 In hoofdstuk C5/24 Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) staat de procedure beschreven die door verweerder wordt gevolgd als een alleenstaande minderjarige vreemdeling een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel wil indienen. Paragraaf C5/24.4.3 Vc betreft de handelswijze als vooraf twijfel bestaat aan de opgegeven leeftijd.
“Indien de betrokken asielzoeker zijn gestelde leeftijd niet met documenten aan kan tonen en er getwijfeld wordt aan deze leeftijd, kan hij zijn gestelde leeftijd alsnog aantonen door een leeftijdsonderzoek aan te vragen, tenzij:
a. er sprake is van evidente meerderjarigheid;
b. de uitslag van het leeftijdsonderzoek geen verschil zou uitmaken voor de beslissing omtrent de aanspraken van de betrokkene op verblijf of opvang.”
2.14 In de uitspraak van 23 oktober 2003 (kenmerk 200304904/1) van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is bepaald dat verweerder bij een leeftijdsonderzoek gehouden is zich ingevolge artikel 3:2 Awb ervan te vergewissen dat het onderzoek op deugdelijke en zorgvuldige wijze is verricht, zodat het de daaraan verbonden conclusies kan dragen. Daartoe dient verweerder zich te wenden tot een adviseur die beschikt over de deskundigheid die noodzakelijk is voor het te verrichten onderzoek. Teneinde te kunnen oordelen of dit onderzoek zorgvuldig is verlopen en volledig is geweest, dient verweerder te beschikken over een verslag van de bevindingen, waarvoor de deskundige blijkens de ondertekening van dat verslag de verantwoordelijkheid neemt.
2.15 De voorzieningenrechter stelt vast dat bij verweerder twijfel was gerezen omtrent de gestelde leeftijd van verzoeker en dat noch gesteld is dat er sprake is van evidente meerderjarigheid noch dat de uitslag van het leeftijdsonderzoek geen verschil zou uitmaken voor de beslissing omtrent de aanspraken van verzoeker op verblijf of opvang. Ingevolge het beleid dat is neergelegd in paragraaf C5/24.4.3 Vc was verweerder dus gehouden om verzoeker in de gelegenheid te stellen om door middel van een leeftijdsonderzoek zijn gestelde minderjarigheid alsnog aan te tonen. Verweerder heeft dit op 7 april 2003 gedaan, doch verweerder heeft ter zitting het resultaat van het op 15 april 2003 ontvangen leeftijdsonderzoek niet langer aan het besluit ten grondslag willen leggen, in verband met voornoemde uitspraak van de Afdeling. Nu verweerder verzoeker niet opnieuw in de gelegenheid heeft gesteld om door middel van een leeftijdsonderzoek zijn gestelde minderjarigheid aan te tonen heeft verweerder gehandeld in strijd met het beleid als neergelegd in paragraaf C5/24.4.3 Vc. Het beroep is derhalve gegrond.
2.16 Het bestreden besluit kan niet in stand blijven. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.17 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
2.18 In dit geval bestaat aanleiding verweerder in de hoofdzaak met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit voor het beroep vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Voor de procedure ter verkrijging van een voorlopige voorziening zijn de kosten vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1; er is geen aanleiding voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling van dat verzoek ter zitting).
2.19 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad tweemaal € 116,00 dient te vergoeden.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaarschrift van verzoeker van 15 mei 2003 te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten van het beroep ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet voldoen;
3.5 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten van het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden;
3.7 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad twee maal € 116,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2003, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Affourtit-Kramer als griffier.
afschrift verzonden op: 30 december 2003
Coll:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.