ECLI:NL:RBSGR:2003:AO1524

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/46383
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken en de rechtmatigheid van het gebruik van bewijs verkregen uit een mobiele telefoon

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 september 2003 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser A, van Sierraleoonse en Britse nationaliteit. Eiser was op 25 augustus 2003 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij zich bij een uitzendbureau wilde inschrijven met een vals identiteitsdocument. Tijdens de fouillering werd een mobiele telefoon aangetroffen, waarvan de gegevens zijn uitgelezen zonder toestemming van eiser. De rechtbank moest beoordelen of het gebruik van deze gegevens als bewijs in de bestuursrechtelijke procedure toelaatbaar was.

De rechtbank overwoog dat het uitlezen van de mobiele telefoon zich beperkte tot het inzien van het adressenboek en de laatst gekozen nummers. De rechtbank oordeelde dat deze inbreuk op de privacy van eiser gerechtvaardigd was, gezien de informatieplicht van eiser op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had geweigerd mee te werken aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, wat de rechtbank als een relevante omstandigheid beschouwde. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting was, gezien de concrete aanwijzingen dat eiser uit Nigeria afkomstig zou kunnen zijn.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukte dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de maatregel onrechtmatig maakten. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 03/46383 VRONTN S4
uitspraak: 15 september 2003
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1975,
van Sierraleoonse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0203.01.8010,
alias
A
geboren op [...] 1964 te B
van Britse nationaliteit
alias
A
geboren op [...] 1974
van Britse nationaliteit
thans verblijvende op het politieburo te Apeldoorn,
eiser,
gemachtigde: mr. P.J.N. Aarnoudse, advocaat te Deventer,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: drs. A.M. Zeeman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 25 augustus 2003 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Namens verweerder is de rechtbank op 27 augustus 2003 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van dit besluit, tegen welk besluit eiser geen beroep heeft ingesteld. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door eiser ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, op 3 september 2003 ter zitting gehoord.
Ter zitting was een tolk in de Engelse taal aanwezig.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64 Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de raadsman bij brief van 10 september 2003 medegedeeld geen gebruik te maken van de mogelijkheid op voornoemde stukken, gedateerd 4 september 2003 te reageren.
De rechtbank heeft bepaald dat nadere zitting achterwege kan blijven, nu partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Eiser is op 25 augustus 2003 strafrechtelijk aangehouden omdat hij zich bij een uitzendbureau wilde inschrijven met een vals dan wel vervalst identiteitsdocument.
Direct aansluitend aan de heenzending is hij op dezelfde datum in bewaring gesteld.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000, terwijl eiser voorts veroordeeld is terzake van een misdrijf en verdacht wordt van het plegen van een misdrijf. Eiser maakt daarnaast gebruik van een vals document en bedient zich van aliassen.
Het standpunt van verweerder dat er aldus vrees voor onttrekking aan de voorgenomen uitzetting bestaat, kan de rechterlijke toets doorstaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van voldoende zicht op uitzetting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er thans voldoende aanknopingspunten zijn om eiser te presenteren bij Nigeria. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Eiser is eerder in vreemdelingbewaring gesteld. Deze bewaring is opgeheven nadat deze rechtbank, zittinghoudende te Assen bij uitspraak van 27 augustus 2002 heeft geoordeeld dat er geen zicht op uitzetting meer bestond. Gezien deze uitspraak kan alleen zicht op uitzetting naar Nigeria kunnen aangenomen indien er thans concrete aanwijzingen of aanknopingspunten zijn dat eiser uit Nigeria afkomstig is.
Verweerder heeft aangegeven dat op grond van de informatie die is verkregen door het uitlezen van de mobiele telefoon die bij de fouillering van eiser tijdens de strafrechtelijke ophouding is aangetroffen er thans een concrete aanwijzing is. In het telefoonboek van de mobiele telefoon komt namelijk een groot aantal Nigeriaanse namen voor. Bovendien zijn deze namen volgens het vreemdelingenadministratie-systeem van Nigeriaanse personen.
Vast staat dat eiser geen toestemming heeft gegeven, noch om toestemming is gevraagd om zijn mobiele telefoon uit te lezen. Aan de orde is daarom eerst de vraag of met deze gegevens rekening mag worden gehouden, nu niet kan worden uitgesloten dat deze strafrechtelijk gezien onrechtmatig zijn verkregen.
Het enkele feit dat bewijs dat in strafrechtelijke zin mogelijk als onrechtmatig verkregen kan worden aangemerkt brengt nog niet met zich dat hiervan in een bestuursrechtelijke procedure geen gebruik zou mogen worden gemaakt. De beoordeling van het bewijs in bestuursrechtelijke procedures wordt niet door strafvorderlijke regels beheerst, maar door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Naar vaste jurisprudentie is het gebruik van bewijsmiddelen slechts dan niet toegestaan indien zij zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht .
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van omstandigheden die verweerders handelen niet kunnen rechtvaardigen. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat het uitlezen zich heeft beperkt tot het inzien van het adressenboek en de laatst gekozen nummers. Een dergelijke inbreuk op de privacy van eiser acht de rechtbank in eisers situatie gerechtvaardigd, waarbij van belang is dat eiser op grond van de Vw 2000 gehouden is gegevens te verstrekken over onder meer zijn identiteit en nationaliteit. Deze informatieplicht in samenhang met het feit dat eiser weigert mee te werken aan de vaststelling van de identiteit en nationaliteit, maakt dat voor wat betreft het gebruik van de door verweerder gehanteerde bewijsmiddelen in dit geval niet gesproken kan worden van handelen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het gebruik van de informatie, verkregen door het uitlezen van de mobiele telefoon in het onderhavige geval toelaatbaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op grond van deze informatie thans een concrete aanwijzing heeft dat eiser uit Nigeria afkomstig zou kunnen zijn. Er is derhalve sprake van voldoende zicht op uitzetting.
Nu verweerder voornemens is eiser op basis van een nieuwe aanvraag voor een laissez-passer te presenteren bij de Nigeriaanse autoriteiten overweegt de rechtbank tevens dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
Voldoende is gebleken dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan. Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
Het bovenstaande brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd zijn met de Vreemdelingenwet 2000 noch bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 rechtmatig worden geoordeeld. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Er is daarom geen aanleiding voor toekenning van schadevergoeding.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Krachtens artikel 95, Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Dragtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Dijkema als griffier en uitgesproken op 15 september 2003.
Afschrift verzonden: 22 september 2003