ECLI:NL:RBSGR:2003:AO1415

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/43419, 02/43422
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.G.J. Roelvink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsergunning voor medische behandeling op basis van financieringsvereiste en zorgbehoefte

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1929, samen met zijn echtgenote, geboren in 1921, beiden van Turkse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor medische behandeling. De aanvraag werd op 18 september 2001 door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen, met als argument dat niet voldaan was aan de vereisten dat Nederland het meest aangewezen land is voor de behandeling en dat de financiering deugdelijk is geregeld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 april en 5 december 2003, waarbij beide eisers vertegenwoordigd waren door hun advocaat, mr. L.T.G. van Engelen.

De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende onderbouwd was. De beslissing was gebaseerd op deskundigenadviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA), maar de rechtbank vond dat de door eisers ingebrachte brieven van hun huisarts en Kruiswerk West Veluwe concrete aanknopingspunten boden voor twijfel aan de juistheid van deze adviezen. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte zonder nader onderzoek aan deze brieven voorbij was gegaan.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de eis van deugdelijke financiering, die verweerder aan eiser had tegengeworpen, niet aan eiser kenbaar kon zijn op het moment van de beslissing. Dit vereiste was pas na de beslissing in een beleidsregel neergelegd, wat in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 805.

De uitspraak is gedaan op 8 december 2003 door mr. J.G.J. Roelvink, met mr. M. de Kroon als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken en een afschrift is op 10 december 2003 verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummers: Awb 02/43419 en 02/43422
Datum uitspraak: 8 december 2003
UITSPRAAK
op de beroepen in de geschillen tussen:
A (eiser),
geboren op [...] 1929,
en zijn echtgenote
B (eiseres),
geboren op [...] 1921,
beiden van Turkse nationaliteit,
eisers,
gemachtigde: mr. L.T.G. van Engelen, advocaat te Wageningen,
en
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie)
verweerder,
gemachtigde: mr. M.E. Minkes, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Op 19 september 2000 heeft eiser een aanvraag gedaan om verlening van een vergunning tot verblijf voor medische behandeling. Op dezelfde datum heeft eiseres een aanvraag gedaan om verlening van een vergunning tot verblijf bij echtgenoot. Bij besluiten van 18 september 2001 heeft verweerder afwijzend beslist op deze aanvragen van eisers, door verweerder aangemerkt als aanvragen om verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij brieven van 5 oktober 2001 hebben eisers hiertegen bezwaar ingediend. Bij besluiten van 28 mei 2002 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Bij brieven van 6 juni 2002 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. De beroepen zijn behandeld ter zittingen van 4 april 2003 en 5 december 2003, waar zowel eisers als verweerder bij gemachtigde zijn verschenen.
2. Motivering
2.1 Ingevolge artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd, indien internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen of met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
2.2 Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
2.3 Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij (lees: in Nederland) wil verblijven.
2.4 Ingevolge artikel 3.46, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling worden verleend indien Nederland naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land is en de financiering van die behandeling naar het oordeel van de Minister deugdelijk is geregeld. Volgens het bepaalde in het in TBV 2003/2 neergelegde hoofdstuk B 8/2 Vc 2000 wordt, ter beoordeling van de vraag of de beoogde behandeling in Nederland plaats dient te vinden, advies ingewonnen bij het Bureau Medische Advisering (BMA).
2.5 De rechtbank oordeelt dat de bestreden besluiten de rechterlijke toetsing niet kunnen doorstaan. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.6 Ten aanzien van eiser:
Het bestreden besluit is gebaseerd op diverse - als deskundigenadviezen aan te merken - nota’s van het BMA, waarvan de laatste is uitgebracht op 4 maart 2002. Deze stukken dienen op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord –van de bronnen waaraan deze informatie is ontleend. Indien aan deze voorwaarden is voldaan mag verweerder bij de besluitvorming van de juistheid van deze informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid ervan. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de door eisers op 25 maart 2002 – en derhalve voor het bestreden besluit - ingebrachte brieven, van Kruiswerk West Veluwe en de huisarts van eiser, concrete aanknopingspunten in voormelde zin. Nu in genoemde brieven een veel intensievere behoefte aan mantelzorg wordt beschreven dan in voornoemde adviezen van het BMA, bieden deze brieven aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze adviezen op het punt van de door eiser benodigde mantelzorg. Waar het BMA slechts uitgaat van de nodige hulp ten aanzien van mobiliteit en mogelijke hulp bij verrichtingen in het dagelijks leven, beschrijven de brieven van Kruiswerk en de huisarts een situatie waarin eiser bedlegerig is geworden, volledige verzorging nodig heeft bij de activiteiten in het dagelijkse leven (a.d.1.) en waarin deskundige observaties en professionele verzorging noodzakelijk zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder ten onrechte, zonder nader onderzoek, voorbijgegaan aan deze op 25 maart 2002 aan haar gezonden brieven. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de adviezen van het BMA onvoldoende informatie verschaffen over de zorgmogelijkheden in het land van herkomst uitgaande van de juistheid van de door het Kruiswerk en de huisarts gestelde zorgbehoefte.
Voorts is eiser in het bestreden besluit ten onrechte tegengeworpen dat niet is voldaan aan het in artikel 3.46 Vb neergelegde vereiste van deugdelijke financiering. Dit vereiste wordt in hoofdstuk B8 van de Vreemdelingencirculaire, zoals deze kenbaar was ten tijde van de bestreden beslissing, aldus uitgewerkt dat moet worden aangetoond dat een toereikende ziektekostenverzekering is afgesloten of dat de kosten door een ziekenfonds worden gedekt. Blijkens het verhandelde ter zitting is niet in geschil dat eiser tegen ziektekosten is verzekerd. Vanaf 11 juli 2001 is eiser op grond van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers (RVA) verzekerd. In het bestreden besluit stelt verweerder de (aanvullende) voorwaarde dat de ziektekostenverzekering niet wordt gefinancierd uit openbare kas.
Deze voorwaarde was door verweerder echter voor 1 januari 2003 niet in enige (beleids)regel neergelegd en is eerst ingevoerd bij TBV 200312, met terugwerkende kracht tot 1 april 2001. Nu dit vereiste op het moment van de bestreden beslissing derhalve niet aan eiser kenbaar kon zijn, verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich er naar het oordeel van de rechtbank tegen dat deze voorwaarde met terugwerkende kracht aan eiser wordt tegengeworpen. Ook op dit punt kan het bestreden besluit derhalve de rechterlijke toetsing niet doorstaan.
Op grond van al het voorgaande komt het ten aanzien van eiser genomen besluit voor vernietiging in aanmerking, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en wegens schending van het rechtszekerheidsbeginsel.
Ten aanzien van eiseres:
De motivering van het ten aanzien van eiseres genomen besluit is geheel afhankelijk van de afwijzing van eisers aanvraag. Nu laatstgenoemd besluit dient te worden vernietigd, is het ten aanzien van eiseres genomen besluit tevens onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Derhalve komt ook het ten aanzien van eiseres genomen besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
2.7 De beroepen zijn derhalve gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
2.8 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting; waarde per punt € 322 en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eisers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het betaalde griffierecht ad € 109,-- aan eisers te voldoen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van rechtsbijstand van eisers tot een bedrag van € 805,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement DS 547 Zutphen, onder vermelding van de in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummers.
Aldus gegeven door mr. J.G.J. Roelvink en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2003 in tegenwoordigheid van mr. M. de Kroon als griffier.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113,
2500 BC Den Haag. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: 10 december 2003