Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 03/45310 VRONTN
inzake: A, geboren op [...] 1980, van gestelde Algerijnse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, eiser,
gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Kuiper, ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 29 januari 2003 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraken van 12 februari 2003 met nummer AWB 03/6431 VRONTN, 25 maart 2003 met nummer AWB 03/15538 VRONTN, 6 mei 2003 met nummer AWB 03/24059 VRONTN, 11 juni 2003 met nummer AWB 03/31413 VRONTN en 24 juli 2003 met nummer AWB 03/37671 VRONTN heeft deze rechtbank eerdere beroepen tegen de bewaring ongegrond verklaard.
2. Bij kennisgeving ex artikel 96, vijfde lid, Vw 2000 van 20 augustus 2003, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming. Hiermee wordt eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 29 augustus 2003. Gemachtigde van eiser is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
1. Gemachtigde van eiser heeft in haar faxbericht van 29 augustus 2003 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Gelet op de lange duur van bewaring verzoekt eiser opheffing van de maatregel.
2. Verweerder heeft ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Eiser frustreert het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Eiser is waarschijnlijk afkomstig uit Marokko. Het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt nog, er wordt wekelijks gerappelleerd. Verweerder verzoekt om dit onderzoek te mogen afwachten, er is nog zicht op uitzetting.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Ter beoordeling staat of de voortgezette toepassing van de maatregel sinds de uitspraak van 24 juli 2003 rechtmatig is.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er een reëel perspectief op uitzetting bestaat. Zij neem hierbij in aanmerking dat het onderzoek door de Marokkaanse autoriteiten nog loopt en dat verweerder eiser opnieuw heeft gehoord over zijn identiteit en nationaliteit.
5. De bewaring duurt thans ruim 7 maanden. Bij de beoordeling van de vraag of de toepassing van de bewaring bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid nog gerechtvaardigd is te achten, is de duur van de bewaring van belang. Naarmate de bewaring voortduurt, weegt het belang van eiser bij de uitoefening van het recht op vrijheid van zijn persoon zwaarder. In het algemeen zal na ommekomst van zes maanden vrijheidsontneming het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld van groter gewicht zijn dan het belang van verweerder om de bewaring ter fine van uitzetting te doen voortduren. Deze omslag kan zich onder omstandigheden vroeger of later dan na zes maanden voordoen, zoals is overwogen in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer van deze rechtbank van 21 augustus 1997 (MR 1997, 119). De termijn kan onder meer worden overschreden indien het belang van verweerder bij de verwijdering van de betrokken vreemdeling aanmerkelijk groter is dan in het algemeen het geval is, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van ongewenstverklaring of zware criminele antecedenten; de vreemdeling het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit en/of nationaliteit frustreert; de vreemdeling na de inbewaringstelling één of meerdere procedures ter verkrijging van een verblijfstitel hier te lande is gaan voeren met het kennelijke doel om de uitzetting of de verkrijging van een reisdocument te vertragen; na ommekomst van zes maanden een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bestaat dat eiser op korte termijn zal worden verwijderd.
6. Voorafgaande aan de vreemdelingrechtelijke bewaring heeft eiser vanaf 1 oktober 2002 vier maanden in strafrechtelijke detentie gezeten. In zoverre is hier sprake van criminele antecedenten. Vaststaat echter dat verweerder tussen 2 januari 2003, de dag waarop eiser werd veroordeeld tot die straf en de expiratiedatum daarvan op 29 januari 2003 in strijd met zijn beleid, zoals neergelegd in paragraaf A5/5.3.7.1 Vreemdelingencirculaire 2000, geen activiteiten heeft verricht ter voorbereiding van eisers uitzetting. Aldus is een maand die beschikbaar was voor de voorbereiding van de uitzetting van eiser, ongebruikt verstreken. Tevens staat vast dat eiser weliswaar niet meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit maar het onderzoek niet frustreert door gebruik te maken van één of meerdere aliassen en meerdere nationaliteiten. Deze feiten en omstandigheden leiden tot het oordeel van de rechtbank dat thans de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen.
7. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten en derhalve in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, Awb. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen.
8. Nu het beroep is ingeleid met een kennisgeving en gemachtigde niet ter zitting is verschenen, bestaat er geen grond voor een proceskostenveroordeling.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt dat de bewaring met ingang van heden wordt opgeheven.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2003 door mr. O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van D.M.M. Luijckx als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 4 september 2003