ECLI:NL:RBSGR:2003:AO1328

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/41230
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse vluchtelinge en beoordeling van aannemelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 oktober 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Nigeriaanse vrouw van de Igbo bevolkingsgroep, heeft een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Ze is gevlucht uit Nigeria vanwege geweld tussen verschillende etnische groepen, waarbij haar vader en zus zijn vermoord. De rechtbank stelt vast dat de beoordeling van een asielaanvraag gebaseerd is op aannemelijkheid en niet op volstrekte zekerheid. Het is aan de eiseres om aannemelijk te maken dat er een rechtsgrond bestaat voor het verlenen van een verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank wijst erop dat eiseres op een vals paspoort Nederland is binnengekomen en geen documenten heeft overgelegd die haar identiteit kunnen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 oktober 2003 en er staat hoger beroep open bij de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/41230 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1971, van Nigeriaanse nationaliteit, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, eiseres,
gemachtigde: mr. L. Vellenga-van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. N.B. de Neef, advocaat te ’s-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 22 december 1999 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij bezwaarschrift van 28 maart 2001 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beschikking. Op 25 januari 2002 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 1 mei 2002 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 29 mei 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 27 juni 2002. Op 17 juni 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 14 augustus 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2003. Eiseres noch haar gemachtigde is aldaar – na voorafgaande kennisgeving daarvan – verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. ASIELRELAAS
Eiseres is afkomstig uit Nigeria en behoort tot de Igbo bevolkingsgroep. Zij is uit Nigeria gevlucht omdat er werd gevochten tussen de Haussa’s, de Igbo en de Yoruba. Haar vader en zuster zijn vermoord, haar moeder is gevlucht. De broer van eiseres heeft haar papieren gegeven zodat eiseres uit Nigeria kon vluchten voordat ook zij gedood zou worden.
III. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2. In het dossier bevindt zich een model M-100, gedateerd 12 september 2002, waaruit blijkt dat eiseres per 9 september 2002 met onbekende bestemming is vertrokken.
3. Bij brief van 9 september 2003 heeft de gemachtigde van eiseres laten weten dat zij heeft geprobeerd contact op te nemen met eiseres, maar dat dit niet is gelukt.
IV. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Zij is op een vals paspoort Nederland ingereisd, heeft een valse studentenpas overgelegd en een vliegticket dat niet op haar naam stond. Nu zij onjuiste verklaringen afgelegd over het verkrijgen van het vliegticket en zij bovendien geen enkel document heeft overgelegd waarmee zij haar echte naam en nationaliteit kan onderbouwen, wordt ernstig afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van haar asielrelaas. Eiseres kan geen geslaagd beroep doen op vluchtelingschap omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt persoonlijk vervolgd te worden door de Nigeriaanse autoriteiten dan wel een etnische groepering. In het asielrelaas van eiseres noch overigens zijn aanwijzingen te vinden die leiden tot de conclusie dat het aannemelijk is dat van eiseres als gevolg van traumatische ervaringen, die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat eiseres terugkeert naar het land van herkomst. Tot slot kan eiseres zich aan de gevechten onttrekken door zich elders in Nigeria te vestigen.
2. In beroep heeft eiseres het volgende aangevoerd. Het is vanwege communicatieproblemen aannemelijk dat eiseres niet eerder asiel heeft aangevraagd. Voorts kan eiseres in redelijkheid niet worden tegengeworpen dat zij geen documenten heeft overgelegd waaruit haar identiteit blijkt. Het dragende argument van verweerder is gebaseerd op een aanname, terwijl het in strijd is met de zorgvuldigheid om een asielaanvraag af te wijzen op grond van een aanname. Verweerder had diverse verklaringen van eiseres door middel van een individueel ambtsbericht kunnen verifiëren.
V. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
4. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, onder f, van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag de omstandigheid betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
5. De rechtbank stelt onder verwijzing naar artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 voorop dat de beoordeling van een asielaanvraag geschiedt op basis van aannemelijkheid en niet van volstrekte zekerheid. Uit hetzelfde artikel, alsmede uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb blijkt voorts dat het niet primair aan verweerder is om aannemelijk te maken dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar dat het primair aan betrokkene is om aannemelijk te maken dat er een rechtsgrond is voor verlening van een verblijfsvergunning. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd in het kader van de op verweerder rustende zorgvuldigheidsplicht ziet hieraan voorbij en kan reeds daarom niet slagen.
6. Voorts is de rechtbank van oordeel dat al hetgeen namens eiseres is aangevoerd in de gronden van het beroep in ieder geval niet leidt tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat er aanleiding is voor het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw 2000. De rechtbank ziet meer subsidiair dan ook geen grond voor het oordeel dat eiseres door de door haar gestelde onzorgvuldigheden in haar belang is getroffen.
7. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
8. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
VI. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier en openbaar gemaakt op: 10 oktober 2003
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op: 10 oktober 2003
Conc.: AH
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.