ECLI:NL:RBSGR:2003:AO1145

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-753232-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Quadekker
  • M. Moussault
  • J. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en medeplegen van moord met lijkverberging

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 december 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord en medeplegen van moord, alsook van het verbergen en wegvoeren van een lijk. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 10 mei 2003 werd het slachtoffer, [slachtoffer], om het leven gebracht door de verdachte, die samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] handelde. De verdachte had het slachtoffer met een metalen pijp geslagen en vervolgens met een mes gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De moord was zorgvuldig gepland; de verdachte had het slachtoffer geobserveerd en had contact met de opdrachtgever, [medeverdachte 1], over de uitvoering van de moord. Na de moord werd het lichaam van het slachtoffer in de kofferbak van diens auto gelegd en naar Den Haag gereden, waar het later werd ontdekt.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet handelde uit psychische overmacht, zoals door zijn raadsman werd betoogd. De rechtbank vond dat de verdachte zich bewust had laten regisseren door [medeverdachte 1] en dat hij niet in een situatie verkeerde waarin hij niet anders kon handelen. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij voor geld een ander mens van het leven had beroofd, wat een schokkend karakter heeft voor de rechtsorde en gevoelens van onveiligheid teweegbrengt in de samenleving.

De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank verklaarde het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van moord en het verbergen van een lijk, en sprak hem vrij van andere telastleggingen die niet bewezen waren.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-753232-03
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 30 december 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Bulgarije),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West, HvB De Torentijd te Middelburg.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 en 16 december 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr R.H. Dormeijer, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Degeling heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verweer ten aanzien van de strafbaarheid van de dader.
Ter terechtzitting heeft de raadsman namens verdachte een beroep gedaan op psychische overmacht, op grond waarvan verdachte zou dienen te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Op verdachte zou - aldus de verdediging - een onhoudbare druk zijn uitgeoefend die verdachte niet heeft kunnen weerstaan.
De rechtbank verwerpt dit verweer om de navolgende redenen.
Zij acht niet aannemelijk dat er bij verdachte sprake was van een zodanige psychische drang dat van hem in redelijkheid niet gevergd kon worden anders te handelen dan hij heeft gedaan. Verdachte heeft zich met volledige instemming door de opdrachtgever laten regisseren. Niet gebleken is dat er voor verdachte in redelijkheid geen andere mogelijkheid meer resteerde dan te handelen als hij heeft gedaan. Dat hij uit financiële motieven heeft gehandeld doet daaraan niet af.
De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk dat verdachte heeft gehandeld in een toestand van psychische overmacht.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Op 15 mei 2003 is in Den Haag het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in de kofferbak van zijn BMW. Uit intensief onderzoek is gebleken dat het slachtoffer in de ochtend van 10 mei 2003 in het bedrijfspand van wasserij [bedrijf] op het bedrijventerrein Roomburg te Leiden om het leven is gebracht. Voorts is gebleken dat de mede-eigenaar van de wasserij [bedrijf], [medeverdachte 1]] opdrachtgever was van deze moord. [medeverdachte 1] wilde zich van [slachtoffer] ontdoen, omdat deze hem zakelijk gezien in de weg stond. [medeverdachte 1] is, aangezien hij zijn eigen handen niet vuil wilde maken, op zoek gegaan naar iemand die - tegen een forse beloning - bereid zou zijn [slachtoffer] voor hem om het leven te brengen, en heeft in de persoon van verdachte een "geschikte" moordenaar gevonden.
De moord is zorgvuldig gepland en voorbereid. Verdachte heeft het latere slachtoffer langdurig geobserveerd en heeft intensief contact met [medeverdachte 1] onderhouden over de wijze waarop de moord zou plaatsvinden, het wapen en de plaats. Het oorspronkelijke plan was de moord op zaterdag 3 mei 2003 te laten plaatsvinden. Verdachte en zijn metgezel, medeverdachte [medeverdachte 2], hebben die nacht - verdekt opgesteld in de wasserij - de komst van [slachtoffer] afgewacht. De feitelijke uitvoering van het voorgenomen misdrijf heeft toen echter geen doorgang kunnen vinden, aangezien [medeverdachte 2] en verdachte werden overlopen door een chauffeur van het bedrijf. Na overleg met [medeverdachte 1] is vervolgens besloten de moord een week uit te stellen.
Op 10 mei 2003 heeft de moord daadwerkelijk plaatsgevonden. Op 9 mei 2003 is verdachte 's avonds met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Den Haag gereden en is aan verdachte de plaats gewezen waar hij de volgende dag de auto (met daarin het lijk) diende te parkeren. Verdachte heeft daarna zijn eigen auto in diezelfde buurt geparkeerd.
[slachtoffer] is zaterdagochtend 10 mei 2003 om ongeveer 6.30 uur naar de wasserij gekomen om een reparatie uit te voeren. Hij werd daar opgewacht door verdachte en [medeverdachte 2]. Terwijl [medeverdachte 2] op de uitkijk stond, is verdachte het slachtoffer genaderd en heeft hem met een metalen pijp tegen het hoofd geslagen en met een mes in de borstkas gestoken. Het slachtoffer is tengevolge van de toegebrachte messteken overleden.
Verdachte heeft vervolgens het lichaam van het slachtoffer in de kofferbak van diens auto gelegd en is met die auto naar Den Haag gereden. Daar heeft hij de auto in de straat geparkeerd, waar deze later door buurtbewoners is opgemerkt. Verdachte is vervolgens met zijn eigen auto, die in de buurt stond geparkeerd, naar Bulgarije gereden.
Door deze moord is op brute wijze aan een man zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Een dergelijke moord draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij ertoe in staat is gebleken voor een som geld een ander mens van het leven te beroven. Het motief voor deze laaghartige daad moet niet in de persoon van verdachte gezocht worden, maar verdachte heeft zich wel verhuurd aan [medeverdachte 1] en heeft zich doelbewust door [medeverdachte 1] laten regisseren. Zelfs toen een eerdere poging om [slachtoffer] te vermoorden was mislukt, heeft dat verdachte niet tot inkeer kunnen brengen. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat verdachte niet zozeer vanwege berouw over de gepleegde moord is teruggekeerd naar Nederland, maar veeleer, zoals hij ook ter zitting erkende, om bij [medeverdachte 1] de toegezegde beloning te gaan incasseren.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 21 juli 2003 niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank houdt er met betrekking tot de strafoplegging voorts rekening mee dat er ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu beide feiten uit één wilsbesluit voortvloeien.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert de rechtbank tot de beslissing verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur op te leggen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 45, 47, 56, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van 1 en 2 primair:
voortgezette handeling van
medeplegen van poging tot moord
en
medeplegen van moord;
ten aanzien van 3:
medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :15 juli 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op :21 juli 2003;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Moussault en Van den Boom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Japenga, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 december 2003.