RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09-753227-03(dagvaarding I); 09/030153-03 [(dagvaarding II) t.t.z. gevoegd]
rolnummers 0001; 0003
's-Gravenhage, 30 december 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Bulgarije),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, HvB locatie Nieuwegein.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 december 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr V. Senczuk, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Degeling heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding I onder 4 en 5 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding I onder 1 primair, 2 primair, 3 telastgelegde en ter zake van het hem bij
dagvaarding II telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 19 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieen van de dagvaardingen, gemerkt A en AA.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding I onder 3 en 4 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair, 2 primair, 5 en bij dagvaarding II vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastleggingen, zoals deze is vermeld in de fotokopieën daarvan, gemerkt B en BB.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Op 15 mei 2003 is in Den Haag het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen in de kofferbak van zijn BMW. Uit intensief onderzoek is gebleken dat het slachtoffer in de ochtend van 10 mei 2003 in het bedrijfspand van wasserij [bedrijf] op het bedrijventerrein Roomburg te Leiden om het leven is gebracht. Voorts is gebleken dat de mede-eigenaar van de wasserij [bedrijf], [medeverdachte 1], opdrachtgever was van deze moord. [medeverdachte 1] wilde zich van [slachtoffer] ontdoen, omdat deze hem zakelijk gezien in de weg stond. [medeverdachte 1] is, aangezien hij zijn eigen handen niet vuil wilde maken, op zoek gegaan naar iemand die - tegen een forse beloning - bereid zou zijn [slachtoffer] voor hem om het leven te brengen. Verdachte heeft voor [medeverdachte 1] iemand gevonden die hij wel geschikt en in staat achtte een dergelijk misdrijf voor geld te willen begaan. Verdachte heeft vervolgens bemiddeld tussen deze persoon, [medeverdachte 2], en [medeverdachte 1]. Er heeft een aantal ontmoetingen plaatsgevonden tussen deze drie personen, waarbij een prijs voor de moord werd afgesproken, aanbetalingen daarop werden gedaan en het misdrijf werd voorbereid. Het oorspronkelijke plan was om de moord op zaterdag 3 mei 2003 te laten plaatsvinden. Verdachte en degene die [slachtoffer] om het leven zou brengen, [medeverdachte 2], hebben die nacht - verdekt opgesteld in de wasserij - de komst van [slachtoffer] afgewacht. De feitelijke uitvoering van het voorgenomen misdrijf heeft toen echter geen doorgang kunnen vinden, aangezien de beide Bulgaren werden overlopen door een chauffeur van het bedrijf. Na overleg met [medeverdachte 1] is vervolgens besloten de moord een week uit te stellen.
Op 10 mei 2003 heeft de moord daadwerkelijk plaatsgevonden. Op 9 mei 2003 is verdachte 's avonds met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Den Haag gereden teneinde [medeverdachte 2] de plaats te wijzen waar deze de volgende dag de auto (met daarin het lijk) diende te parkeren.
[slachtoffer] is zaterdagochtend 10 mei 2003 om ongeveer 6.30 uur naar de wasserij gekomen om een reparatie uit te voeren. Hij werd daar opgewacht door verdachte en [medeverdachte 2]. Terwijl verdachte op de uitkijk stond, is [medeverdachte 2] het slachtoffer genaderd en heeft hij hem met een metalen pijp tegen het hoofd geslagen en met een mes in de borstkas gestoken. Het slachtoffer is ten gevolge van de toegebrachte messteken overleden.
Het lichaam van het slachtoffer is door [medeverdachte 2] in de kofferbak van diens auto gelegd, waarna [medeverdachte 2] met die auto naar Den Haag is gereden. Daar heeft hij de auto in de afgesproken buurt geparkeerd, waarna het lichaam pas - bij toeval - na vijf dagen is ontdekt.
Door deze moord is op brute wijze aan een man zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Een dergelijke moord draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Een aantal mensen heeft samengewerkt met het doel [slachtoffer] om het leven te brengen. Verdachte heeft in deze zaak een belangrijk aandeel gehad, door actief op zoek te gaan naar een geschikte huurmoordenaar, vervolgens te bemiddelen tussen die persoon en de opdrachtgever, en tevens direct bij de daadwerkelijke moord betrokken te zijn door op de uitkijk te gaan staan.
Verdachte heeft de hem telastgelegde feiten steeds ontkend. Hij is in zijn ontkenning van de bewezen verklaarde feiten zelfs zover gegaan dat hij meineed heeft gepleegd. In de ogen van de rechtbank is dat een ernstig feit. Het afleggen van een eed of belofte dient ertoe om de betrouwbaarheid van een verklaring te waarborgen. Verdachte heeft die waarborg in ernstige mate geschonden en heeft daardoor tevens, ten overstaan van een rechter, de waarheidsvinding ondermijnd.
Gelet echter op de geestelijke ontwikkeling van verdachte in samenhang met zijn taalprobleem betwijfelt de rechtbank of verdachte zich voldoende bewust was van zijn gecompliceerde procesrechtelijke positie. Op die grond acht de rechtbank dit feit niet redengevend voor de strafmaat.
De rechtbank heeft acht geslagen op het gegeven dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 28 november 2003 niet eerder terzake van strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank houdt er met betrekking tot de strafoplegging voorts rekening mee dat er ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair sprake is van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, nu beide feiten uit één wilsbesluit voortvloeien.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert de rechtbank tot de beslissing verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur op te leggen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 9A, 45, 47, 56, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding I onder 3 en 4 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding I onder 1 primair, 2 primair, 5 en bij dagvaarding II telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, 1 primair en 2 primair:
voortgezette handeling van
medeplegen van poging tot moord
ten aanzien van dagvaarding I, feit 5:
medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
ten aanzien van dagvaarding II:
in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift een verklaring onder ede vordert, mondeling, persoonlijk opzettelijk een valse verklaring onder ede afleggen;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
verklaart dat aan verdachte ter zake van dagvaarding II geen straf of maatregel zal worden opgelegd;
veroordeelt verdachte ter zake van dagvaarding I, feit 1 primair, 2 primair en 5 tot:
gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :17 juni 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op :20 juni 2003
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Moussault en Van den Boom, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Japenga, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 december 2003.