Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 03/5527 HOREC
Proces-verbaal van de mondelinge
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid,
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening van
De Directeur-Generaal van de Voedsel en Waren Autoriteit, gevestigd te Den Haag, verzoeker,
ten aanzien van het besluit van 17 december 2003 van de burgemeester van de gemeente Den Haag, verweerder, waarbij aan [betrokkene] h.o.d.n. van Stichting de Haagsche Winter, ontheffinghouder, ingevolge artikel 35 van de Drank- en Horecawet ontheffing is verleend voor het verstrekken van zwak-alcoholische drank voor gebruik ter plaatse van 16 december 2003 tot en met 28 december 2003 tijdens de dan te houden schaatsactiviteiten op de ijsbaan met chalets in de hofvijver te Den Haag.
Ontstaan en loop van het geding
Op 26 november 2003 heeft ontheffinghouder een aanvraag ingediend
voor een ontheffing ingevolge artikel 35 van de Drank- en Horecawet ten behoeve van de exploitatie van een tijdelijke ijsbaan in de hofvijver van
12 december 2003 tot en met 1 februari 2003.
Op 1 december 2003 heeft verweerder aan de politie Haaglanden verzocht om advies uit te brengen met betrekking tot het bovengenoemde verzoek om ontheffing.
Bij brief van 16 december 2003 heeft de politie Haaglanden verweerder medegedeeld bezwaar te hebben tegen het afgeven van een ontheffing ex artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Bij het thans bestreden besluit van 17 december 2003 heeft verweerder de gevraagde ontheffing verleend voor de periode van 16 december 2003 tot en met 28 december 2003.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 23 december 2003 bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker bij brief van dezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van woensdag 24 december 2003. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. B.M. Kustner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.E.J.M. Vaars en E.S. Berg. Ontheffinghouder is in persoon verschenen bijgestaan door mr. P.D. van der Kooi en H.C.R. Walbroek.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn verzoek om voorlopige voorziening het volgende aangevoerd. Naar het oordeel van verzoekster is de ontheffing in strijd met artikel 35 van de Drank- en Horecawet omdat eenmalig, dan wel meerdere malen aan dezelfde of aan verschillende personen een ontheffing voor de duur van 12 dagen is verleend voor een evenement dat langer duurt dan de door de wetgever genoemde "aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen."
Zodra een evenement langer duurt dan 12 dagen mag geen ontheffing ex artikel 35 van de Drank- en Horecawet worden verleend, aldus verzoeker.
Van toepassing is de Drank- en Horecawet. (hierna: de wet). De volgende bepalingen zijn van belang.
Artikel 3
Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
Artikel 35
1. De burgemeester kan ten aanzien van het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank op aanvraag ontheffing verlenen van het in artikel 3 voor de
uitoefening van het horecabedrijf gestelde verbod, bij een in de beschikking aangewezen bijzondere gelegenheid van zeer tijdelijke aard voor een
aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen, mits de verstrekking geschiedt onder onmiddellijke leiding van een persoon die voldoet aan artikel 8,
tweede en vierde lid.
2. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend; aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
3. Ten aanzien van een ontheffing is artikel 31, eerste lid, onder a en d, van overeenkomstige toepassing.
4. Besluiten tot verlening, wijziging of intrekking van een ontheffing worden in afschrift aan de inspecteur gezonden.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het verlenen van een ontheffing voor een aaneengesloten periode langer dan 12 dagen in strijd is met artikel 35, eerste lid, van de wet. Immers, uit het doel en de strekking van de wet volgt duidelijk dat wordt beoogd om voor een aaneengesloten periode van maximaal 12 dagen ontheffing te verlenen, als uitzondering op het vereiste van de reguliere vergunning als bedoeld in artikel 3 van de wet. Ware dit anders geweest dan zou verweerder telkens voor aaneengesloten perioden van 12 dagen ontheffing kunnen verlenen waardoor de wet zou kunnen worden omzeild. Uit de stukken blijkt dat in het onderhavige geval voor een langere periode ontheffing is gevraagd en dat voor een volgende aaneengesloten periode van 12 dagen, beginnend op 29 december 2003, ook weer een ontheffing is verleend. Verzoeker heeft tegen deze met de wet strijdige handelswijze terecht bezwaar gemaakt. Voor evenementen die langer duren dan 12 dagen dient een reguliere vergunning te worden aangevraagd.
Aan de orde is thans evenwel uitsluitend de ontheffing die betrekking heeft op de periode van 16 december 2003 tot en met 28 december 2003. De voorzieningenrechter gaat er daarbij aan voorbij dat deze ontheffing een aaneengesloten periode van 13 dagen betreft. De geldingsduur van deze ontheffing loopt op zeer korte termijn af.
Ter zitting is namens verweerder toegezegd dat de procedure die moet leiden tot het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de wet op zeer korte termijn zal worden gevolgd. Alsdan zullen de verleende ontheffingen ex artikel 35 van de wet worden ingetrokken. Gelet hierop en in aanmerking genomen de belangen van de ontheffinghouder is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans geen sprake van onverwijlde spoed die tot het treffen van een voorlopige voorziening noodzaakt.
Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb komt mitsdien niet voor inwilliging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslist dient derhalve te worden als volgt.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2003, in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.M. Keizer.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,