Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/1922 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1964, van Ghanese nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. H. Jager, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. B.M.H.C. de Croon, advocaat te 's-Gravenhage.
1. Op 7 december 1998 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie te Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf bij Nederlandse partner C”. Bij besluit van 9 maart 1999 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. Bij bezwaarschrift van 6 april 1999 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 16 juli 1999 ongegrond verklaard. Op 11 augustus 1999 heeft eiseres tegen dit besluit beroep bij de rechtbank ingesteld. Op 19 april 2000 heeft verweerder de beslissing op bezwaar ingetrokken en de aanvraag in behandeling genomen.
2. Bij besluit van 6 juli 2000 heeft verweerder de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf bij Nederlandse partner C” niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift van 28 juli 2000 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 10 augustus 2000 en aangevuld bij brief van 28 september 2000. Op 18 september 2001 is eiseres gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 14 december 2001 ongegrond verklaard.
3. Bij beroepschrift van 8 januari 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 24 januari 2001 en aangevuld bij brief van 22 juli 2002. Op 11 oktober 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 24 april 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiseres heeft haar standpunt nog nader onderbouwd bij brieven van 21 mei 2003 en 24 juni 2003.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2003. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Eiser heeft een geboorteakte en een ongehuwdverklaring ter legalisatie aangeboden bij de Nederlandse ambassade in Accra, Ghana. Bij besluit van 9 juli 1999 heeft de ambassade de legalisatie geweigerd. Bij brief van 22 juli 1999 heeft de gemachtigde van eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij de Minister van Buitenlandse Zaken. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de Minister van Buitenlandse Zaken bij conclusie-brief van 23 augustus 2000 het departementale dossier aan eiseres gezonden. In de conclusie-brief staat - kort gezegd - dat Ghana voor wat betreft schriftelijke bewijsstukken een probleemland is en dat het aan de aanvrager is twijfel omtrent de inhoudelijke juistheid weg te nemen. Het ingestelde verificatieonderzoek heeft niet tot een positief resultaat geleid. De juistheid van de geboortedatum en - plaats kon niet bevestigd worden. De Minister van Buitenlandse Zaken gaat pas tot legalisatie van de verklaring van ongehuwd-zijn over als er een gelegaliseerd en geverifieerd geboortebewijs is. Legalisatie van het geboortebewijs is geweigerd dus aan die voorwaarde is niet voldaan. In de conclusie-brief staat voorts dat overigens tijdens het onderzoek geen verklaringen zijn afgelegd die strijdig zijn met de opgegeven burgerlijke staat van eiseres.
2. Bij faxbericht van 21 september 2000 heeft eiseres afgezien van de mogelijkheid te worden gehoord. Bij besluit van 23 januari 2001 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken het bezwaar ongegrond verklaard. Wat betreft het geboortebewijs wordt geconcludeerd dat de op het geboortebewijs vermelde gegevens niet door onafhankelijke en objectieve bronnen zijn aangetoond. Ten aanzien van de ‘weighing card’, overgelegd bij brief van 29 september 2000, heeft de ambassade vastgesteld dat het om een vals exemplaar gaat. Nu het geboortebewijs niet voor legalisatie in aanmerking komt, kan de aangeboden verklaring van ongehuwd-zijn niet worden gelegaliseerd.
3. Bij beroepschrift van 1 maart 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank te Amsterdam heeft op 12 juli 2002 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer AWB 01/805 WET, en het beroep ongegrond verklaard. De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 22 juli 2002 aan verweerder laten weten dat eiseres in bewijsnood verkeert en dat niet tegen deze uitspraak in hoger beroep zal worden gegaan omdat het geen redelijke kans van slagen heeft.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
Eiseres heeft haar identiteit niet kunnen aantonen. Het rapport van de Minister van Buitenlandse Zaken mag dan vermelden dat er geen verklaringen zijn afgelegd die strijdig zijn met haar gestelde burgerlijke staat, maar daarmee is haar ongehuwd-zijn nog niet als feit vastgesteld.
Er zijn geen bijzondere feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan verweerder gebruik had moeten maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid ingevolge artikel 4:84 van de Awb.
Er is geen sprake van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Van inmenging in het gezinsleven van eiseres is geen sprake. Wat betreft de gestelde onmogelijkheid voor de partner van eiseres om terug te keren naar Ghana is ter hoorzitting gebleken dat hij dat nooit geprobeerd heeft. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet terug zou kunnen omdat hij niet langer de Ghanese nationaliteit bezit.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde verblijfsvergunning heeft geweigerd.
In de conclusie-brief van de Minister van Buitenlandse Zaken staat dat eiseres ongehuwd is maar dat de akte niet gelegaliseerd wordt omdat de geboorteakte niet gelegaliseerd wordt. Het gaat om de akte van ongehuwd-zijn, niet om de geboorteakte. Eiseres verkeert in bewijsnood. Er zijn geen objectieve bronnen waarmee haar identiteitsgegevens kunnen worden geverifieerd. Zo is eiseres niet naar school geweest, heeft zij geen kerk bezocht, is zij geboren in een ziekenhuis zonder geboorteadministratie, wonen haar ouders buiten Ghana en is zij niet in het bezit van een rechtsgeldige ‘weighing card’.
Het beroep op de inherente afwijkingsbevoegdheid is niet gemotiveerd verworpen. Dit maakt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onzorgvuldig is gemotiveerd.
Eiseres doet een beroep op artikel 8 van het EVRM. De partner van eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit verkregen maar de Ghanese nationaliteit verloren. Hij kan niet zonder meer naar Ghana terugkeren. Verweerder had alle relevante feiten en omstandigheden moeten onderzoeken en alle betrokken belangen moeten afwegen en moeten motiveren.
3. In het verweerschrift heeft verweerder zich nog op de volgende standpunten gesteld.
Het ligt op de weg van eiseres om voldoende informatie te verschaffen op grond waarvan de inhoudelijke juistheid van het overgelegde document wordt bevestigd. Dit kan door het overleggen van (authentieke) bescheiden of het noemen van (objectieve) getuigen. Het is ook aan eiseres om aannemelijk te maken dat er sprake is van bewijsnood, die er toe leidt dat het document nimmer kan worden gelegaliseerd.
Niet is gebleken dat eiseres nooit zal kunnen beschikken over een gelegaliseerde ongehuwdverklaring vanwege het ontbreken van bewijsstukken ten aanzien van haar identiteit. Uit de conclusie-brief van 23 augustus 2000 blijkt slechts dat zij op dat moment onvoldoende informatie had verstrekt om tot legalisatie over te gaan. Dit betekent echter niet dat zij niet in staat zou zijn op enig moment andere (objectieve) getuigen te noemen die haar identiteit kunnen bevestigen.
4. Bij brieven van 21 mei 2003 en 24 juni 2003 heeft eiseres nog het volgende gesteld.
Verweerder betwist dat hij gebruik moet maken van artikel 4:84 van de Awb omdat de identiteit van eiseres niet vaststaat. Verweerder geeft evenwel niet duidelijk aan hoe eiseres haar identiteit kan bewijzen. Het is niet duidelijk wat verweerder bedoelt met ‘(authentieke) bescheiden of het noemen van (objectieve) getuigen’. Verweerder moet concreet aangeven op welke wijze en met welke middelen eiseres haar identiteit en burgerlijke staat aannemelijk kan maken. In tegenstelling tot wat verweerder stelt, kunnen in de zogenaamde probleemlanden zoals Ghana, documenten niet gelegaliseerd worden aan de hand van objectieve getuigenverklaringen. Het is dus niet zo dat niet is gebleken van een situatie waarin eiseres nimmer zal kunnen beschikken over een gelegaliseerde ongehuwdverklaring.
Eiseres doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Bij brief van 24 juni 2003 heeft eiseres de beschikking in de zaak D overgelegd. In deze zaak is wel gebruik gemaakt van de inherente afwijkingsbevoegdheid.
In het kader van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder geen belangenafweging gemaakt terwijl dat, in het licht van de uitspraak Sen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), wel had gemoeten. Verweerder heeft er voorts geen rekening mee gehouden dat de partner hier al twintig jaar in Nederland woont en twee kleine kinderen in Nederland heeft. Wanneer de partner eiseres zou moeten volgen naar Ghana zou hij de gezinsband met zijn kinderen moeten opgeven. Dat de kinderen hem zouden volgen, ligt niet voor de hand, nog daargelaten dat de moeder daarvoor geen toestemming zal willen geven.
1.Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.
5. Om voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij Nederlandse echtgenoot in aanmerking te komen, dient te worden voldaan aan de voorwaarden, genoemd in de artikelen 3:13 tot en met 3:22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en hoofdstuk B2/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
6. In artikel 3.14 van het Vb 2000 is, voor zover hier van belang, bepaald dat een verblijfsvergunning wordt verleend aan een vreemdeling die met de hoofdpersoon een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt, waarin de partners ongehuwd zijn en geen in Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.
7. Ingevolge hoofdstuk B2/4.5 van de Vc 2000 wordt de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen indien de (ongehuwde) burgerlijke staat niet is aangetoond. De (ongehuwde) burgerlijke staat wordt aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden, tenzij aan de uitzonderingen genoemd in hoofdstuk B2/12 van de Vc 2000 wordt voldaan. In hoofdstuk B12/5 van de Vc 2000 is - onder meer - bepaald dat van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten kan worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres tot op heden niet beschikt over een gelegaliseerde en, gelet op haar afkomst uit Ghana, geverifieerde verklaring van ongehuwd-zijn. Eiseres voldoet derhalve niet aan de voorwaarde van B2/4.5 van de Vc 2000.
9. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er in haar geval sprake is van bewijsnood, waardoor zij op grond van hoofdstuk B2/12.5 van de Vc 2000 moet worden vrijgesteld van deze voorwaarde. Subsidiair had verweerder gebruik moeten maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid. Ter ondersteuning van deze standpunten stelt eiseres dat in haar geval sprake is van bewijsnood, nu de huwelijksakte niet is en niet kan worden gelegaliseerd omdat de geboorteakte niet is gelegaliseerd. Eerst in het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat eiseres gebruik had kunnen maken van ‘(authentieke) bescheiden of het noemen van (objectieve) getuigen’ om de inhoudelijke juistheid van het overgelegde document te bevestigen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is in casu geen sprake van bewijsnood. Het gaat bij bewijsnood om een situatie waarbij geen reden is om te twijfelen aan de materiële waarheid van een bepaalde stelling, die evenwel niet te bewijzen is, en waarvan dit bewijs ook redelijkerwijs niet kan worden verlangd. De beleidsregel met betrekking tot situaties van bewijsnood kan voorts worden gezien als een vorm van begunstigend beleid van verweerder, waarvan om die reden niet snel zal kunnen worden gezegd dat verweerder dat beleid onjuist of onredelijk heeft toegepast. In casu is er sprake van een overgelegde valse ‘weighing card’, en kan een beroep op bewijsnood reeds om die reden niet slagen.
11. De rechtbank merkt hierbij – ten overvloede – op dat er in casu door de bestuursorganen twee verschillende maatstaven zijn aangelegd ten aanzien van het aantonen van de nationaliteit en identiteit van eiseres. Volgens de gemachtigde van eiseres zijn voor de Minister van Buitenlandse Zaken de objectieve bronregisters noodzakelijk voor de legalisatie van een geboorteakte. Dit standpunt lijkt steun te vinden in het door de Minister van Buitenlandse Zaken genomen besluit op bezwaar, waar de Minister refereert aan de noodzaak van het aantonen van de inhoudelijke juistheid door middel van ‘onafhankelijke, objectieve bronnen’. In het verweerschrift van de gemachtigde van verweerder wordt echter gesproken over ‘(authentieke) bescheiden of het noemen van (objectieve) getuigen’. Een en ander roept de vraag op of verweerder zich in voorkomende gevallen geen rekenschap dient te geven van deze – ten dele – verschillende maatstaf.
12. Eiseres heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit beroep reeds niet slagen omdat sprake is van een relevant verschil tussen beide zaken. In de onderhavige zaak is namelijk een valse ‘weighing card’ overgelegd. In de zaak waarop een beroep is gedaan, was dit niet het geval.
13. Bij de beoordeling van de vraag of aan eiseres verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM moet worden toegestaan, moet verweerder, nadat is onderzocht of er sprake is van family life, naar het oordeel van de rechtbank vervolgens een meer toegespitste belangenafweging maken tussen enerzijds verweerders belang bij handhaving van het restrictief toelatingsbeleid en anderzijds het belang van eiseres en haar partner bij uitoefening van hun familie- en gezinsleven, dan in casu heeft plaatsgevonden. Het bereiken van een “fair balance” tussen de in ieder individueel geval in aanmerking komende belangen staat daarbij voorop. Hiertoe verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het EHRM van 21 december 2001 (Sen vs. Nederland, nr. 31465/96).
14. In het onderhavige geval is niet in geschil dat tussen eiseres en haar partner sprake is van family life. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit van 14 december 2001 in de passage gewijd aan artikel 8 van het EVRM alleen in gaat op de mogelijke objectieve belemmeringen. Verweerder heeft niet onderzocht welke individuele belangen er mee spelen ten aanzien van eiseres en haar partner. Nu er een hoorzitting heeft plaatsgevonden heeft verweerder hier wel de gelegenheid toe gehad. In het licht van de genoemde uitspraak Sen van het EHRM is de toetsing van verweerder aan artikel 8 van het EVRM naar oordeel van de rechtbank niet volledig geweest. Daartoe wordt in het bijzonder nog overwogen dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden op zichzelf niet toereikend zijn voor het standpunt dat van de partner van eiseres zonder meer kan worden gevergd naar Ghana te vertrekken. Met name heeft verweerder miskend dat uitoefening van het gezinsleven buiten Nederland schade zou kunnen toebrengen aan de gezinsband van de partner van eiseres met zijn kinderen in Nederland. In een dergelijke situatie dient verweerder zich tevens rekenschap te geven van de gevolgen van een niet-inwilligend besluit. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat dit in voldoende mate is gebeurd.
Verweerder kan worden toegegeven dat eiseres eerst na het bestreden besluit en dan nog in een laat stadium enkele bijzonderheden heeft aangevoerd die in het kader van de ingevolge artikel 8 van het EVRM vereiste afweging van belang zijn. Die omstandigheid maakt hetgeen hiervoor is overwogen echter niet anders, nu uit het verslag van de door de ambtelijke commissie gehouden hoorzitting is af te leiden dat de omstandigheden die voor het gezinsleven met haar partner van belang zijn slechts zeer summier aan bod zijn gekomen.
15. Het bestreden besluit ontbeert derhalve op het punt van artikel 8 van het EVRM een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit kan mitsdien niet in stand blijven en zal worden vernietigd.
16. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
17. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 109,-- (zegge: honderd en negen euro).
Deze uitspraak is gewezen door mr. W.J. van Bennekom, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K. Klep, griffier, en openbaar gemaakt op: 18 november 2003
de griffier is buiten staat te tekenen de rechter
Afschrift verzonden op: 18 november 2003
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.