ECLI:NL:RBSGR:2003:AO0998

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/63422
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde vrijheidsontneming en schending van het beginsel van fair play in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 december 2003 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontneming van eiser, die op 5 december 2003 in bewaring was gesteld door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiser was opgeroepen voor een gesprek bij de vreemdelingendienst, waarbij hij in de veronderstelling verkeerde dat het om een routinegesprek ging over zijn verblijfsstatus. Echter, de rechtbank oordeelde dat de vordering tot het verstrekken van inlichtingen niet duidelijk maakte dat het gesprek ook betrekking had op de verwijdering van eiser uit Nederland. Dit gebrek aan duidelijkheid leidde tot de conclusie dat eiser onjuist was voorgelicht over het doel van het gesprek, wat in strijd was met het beginsel van fair play.

De rechtbank stelde vast dat verweerder had gehandeld in strijd met het willekeurverbod zoals vastgelegd in artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was en dat de maatregel tot vrijheidsontneming moest worden opgeheven. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiser, die op € 644,- werden vastgesteld. De rechtbank heropende het onderzoek om een nadere uitspraak te doen over de omvang van de schadevergoeding die eiser mogelijk toekwam.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en eerlijkheid in procedures die betrekking hebben op vreemdelingenrecht, en bevestigt dat onduidelijkheid in communicatie kan leiden tot schending van rechten van betrokkenen. De partijen hebben de mogelijkheid om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zitting houdende te Dordrecht
Reg.nr : AWB 03/63422
Uitspraak in de zaak van
A, eiser,
gemachtigde: mr. G. Th. J. Bos, advocaat te Leiden,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: drs. M. de Groot, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Op 5 december 2003 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 5 december 2003 in bewaring heeft gesteld.
2. De zaak is op 12 december 2003 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Gelet op het bepaalde in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 staat tevens ter beoordeling of er aanleiding is eiser schadevergoeding toe te kennen.
2. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
Ter zitting is overgelegd een "Vordering van de vreemdeling om in persoon te verschijnen (Model M90-2)" van 14 november 2003. In deze vordering wordt eiser gevorderd om op 5 december 2003 bij de vreemdelingendienst te verschijnen in verband met het verstrekken van inlichtingen. Voorts wordt hem verzocht zijn paspoort mee te nemen.
Volgens het proces-verbaal staandehouding en overbrenging van 5 december 2003, op ambtseed opgemaakt en ondertekend door W.A.M. Wamelink, is eiser in het kader van zijn verwijdering gevorderd om op 5 december 2003, 11.00 uur, te verschijnen in het bureau van politie te B. Namens verweerder is ter zitting naar voren gebracht dat het de bedoeling was eiser op 5 december 2003 een meldplicht op te leggen indien hij een paspoort zou overleggen.
Eisers raadsman heeft ter zitting naar voren gebracht dat eiser en hij naar zijn oordeel "in de val zijn gelokt". De raadsman heeft naar aanleiding van de vordering van 14 november 2003 telefonisch contact gehad met mevrouw Cornelis van de vreemdelingendienst B. Zij gaf aan dat het om een routinegesprekje zou gaan in verband met eisers verblijfsstatus. Bij brief van 3 december 2003 heeft de raadsman de vreemdelingendienst er vervolgens op gewezen dat er een beroeps- en een voorlopige voorzieningprocedure aanhangig was naar aanleiding van een aanvraag op medische gronden. Op verzoek van eiser is zijn raadsman aanwezig geweest bij het gesprek op 5 december 2003 bij de vreemdelingendienst. Eiser was daarbij in het bezit van een kopie van zijn paspoort, dat geldig is tot 2006. Het gesprek begon met een verwijzing naar het tweede verzoek om een voorlopige voorziening dat eiser had ingediend. Omdat daaraan geen schorsende werking was verleend werd eiser in vreemdelingenbewaring gesteld.
Indien eiser die dag een paspoort zou overleggen zou worden overwogen of met een lichter middel kon worden volstaan.
De rechtbank ziet naar aanleiding van het betoog van eisers raadsman dat eiser en hij "in de val zijn gelokt" aanleiding na te gaan of verweerder heeft gehandeld in strijd met het beginsel van fair play alsmede met verbod van willekeur dat besloten ligt in artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM).
Hoewel uit het proces-verbaal staandehouding en overbrenging van 5 december 2003 naar het oordeel van de rechtbank duidelijk blijkt dat het verweerders intentie was eiser in verband met zijn verwijdering uit Nederland te spreken op 5 december 2003, stond dat niet aangegeven in de vordering van 14 november 2003. Nu daarin slechts in algemene zin stond dat eiser werd gevorderd inlichtingen te verstrekken op grond van artikel 54 van de Vw 2000, dan wel afdeling 5.2. van de Algemene wet bestuursrecht heeft verweerder eiser onjuist voorgelicht over het doel van het gesprek op 5 december 2003. Dit is verweerder te meer aan te rekenen nu - naar onweersproken is gebleven - bij een telefonische toelichting aan eisers raadsman evenmin gewag werd gemaakt van verweerders intentie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus in strijd gehandeld met het beginsel van fair play.
Voorts heeft verweerder met de gevolgde handelwijze gehandeld in strijd met het willekeurverbod zoals dat ligt besloten in artikel 5, eerste lid, van het EVRM. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 5 februari 2002, JV 2002/217 (Conka tegen België).
Het beroep is derhalve gegrond.
3. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank zal het onderzoek heropenen ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang daarvan.
4. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog ander kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiser ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
5. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming;
- heropent het onderzoek ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de omvang van de schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder voorts in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiser de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.J.M. Marseille, rechter, en door deze en B. Simi, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 12 december 2003
Afschrift verzonden op: 12 december 2003
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.