RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757303-03
's-Gravenhage, 23 december 2003
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [adres], thans gedetineerd P.I. Rijnmond, HvB Noordsingel, te Rotterdam.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 december 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr A.B. Baumgarten, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Klee heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 3 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 3 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1, 2 en 4 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1.
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende:
Verdachte heeft samen met anderen, waaronder het slachtoffer [slachtoffer], een cocaïne transport van de Nederlandse Antillen naar Nederland georganiseerd. Dit transport is misgelopen doordat de cocaïne op Schiphol door de douane is onderschept. Verdachte en zijn mededader hebben het vervolgens nodig gevonden om het slachtoffer en [medeverdachte], die eveneens bij het transport was betrokken en die hiervoor inmiddels ook is veroordeeld, onder druk te zetten om de blokken cocaïne alsnog in hun bezit te krijgen. Klaarblijkelijk waren het slachtoffer en [medeverdachte] in de ogen van de verdachte en zijn mededader verantwoordelijk voor het niet kunnen vinden van de blokken cocaïne. Hiertoe hebben zij het slachtoffer en
[medeverdachte] in een woning in Den Haag van hun vrijheid beroofd en beroofd gehouden van vrijdag op zaterdag (3 en 4 januari 2003). Het slachtoffer heeft aldaar ook klappen gekregen en het slachtoffer en [medeverdachte] zijn daar ook bedreigd. [medeverdachte] heeft verklaard dat het slachtoffer meermalen heeft aangegeven dat verdachte en zijn mededader hen dood zouden maken. [medeverdachte] is er op uitgestuurd om de cocaïne op Schiphol op te sporen. [medeverdachte] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt om aan verdachte en zijn mededader te ontsnappen. Uit taps van gebruikte telefoons en gebruikte zendmasten blijkt, dat verdachte, zijn mededader en het slachtoffer nadat zij de woning in Den Haag hebben verlaten, wel bij elkaar zijn gebleven. Dit is voorts bevestigd door een getuige die hen heeft gezien toen zij op zoek waren naar [medeverdachte]. De geschiedenis is geëindigd zoals door het slachtoffer is voorspeld. Het slachtoffer wordt vermoord en zijn dode lichaam wordt op 7 januari 2003 in het Westerpark in Zoetermeer aangetroffen. Gebleken is dat het Westerpark bij verdachte bekend was, omdat zijn zoon daar heeft gevoetbald. Het was hem derhalve bekend, dat dit een afgelegen, rustige plek was, wat het een geschikte plek maakte om bij nacht iemand te doden en als lijk achter te laten.
Nu verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer gedurende lange tijd van zijn vrijheid hebben beroofd volgt uit de lange aanloop dat er naar het oordeel van de rechtbank voor verdachte en zijn mededader meerdere momenten zijn geweest waarop zij hadden kunnen besluiten van hun voornemen af te zien; bovendien was het tijdsverloop voldoende om zich te beraden op hun voorgenomen daad en om zich rekenschap van de consequentie te geven. De rechtbank concludeert dan ook dat sprake is van voorbedachte raad welke eveneens voortvloeit uit het motief.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft samen met een ander iemand die hij kende vermoord. Verdachte en/of zijn mededader deden dit door van dichtbij schoten op het slachtoffer af te vuren. Verdachte heeft zich dusdoende schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf, te weten het opzettelijk van het leven beroven van een medemens. Als gevolg van dit misdrijf is de rechtsorde ernstig geschokt. Hij heeft daarmee groot verdriet en onherstelbaar leed voor de nabestaanden teweeggebracht. De rechtbank rekent verdachte deze koelbloedige daad zeer ernstig aan.
In de periode voorafgaande aan de dood van het slachtoffer had verdachte samen met onder anderen het slachtoffer bijna veertien kilogram cocaïne in Nederland ingevoerd. Verdachte heeft met deze handelwijze bijgedragen aan het in stand houden van het circuit van verslaafden, zonder oog te hebben voor de risico’s die zulks oplevert voor de volksgezondheid en voor de maatschappelijke problemen die dit met zich brengt.
Toen bleek dat de cocaïne uit de macht van verdachte was verdwenen, heeft hij op schrijnende wijze duidelijk gemaakt dat de invoer van drugs kan leiden tot andere misdrijven door het slachtoffer gedurende enige dagen van zijn vrijheid te beroven om op die wijze druk uit te oefenen om de cocaïne in handen te krijgen. Deze vrijheidsberoving is uitgelopen op de dood van een persoon.
De rechtbank rekent verdachte de invoer van drugs dan ook eveneens ernstig aan.
In aanmerking genomen het voorafgaande en de omstandigheid dat verdachte blijkens zijn strafblad eerder wegens doodslag en een poging daartoe en wegens handel en invoer van verdovende middelen tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen is veroordeeld, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2 en 3 verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met betrekking tot deze aan verdachte toebehorende voorwerpen het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan;
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 33, 33a, 47, 57, 282 en 289 van het Wetboek van Strafrecht
en de artikelen 2 (oud) en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 3 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1: Medeplegen van moord;
feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A (oud), van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4: Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden (meermalen gepleegd);
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 11 juni 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 13 juni 2003;
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2 en 3;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Hensen, voorzitter,
De Graaf en Veldt-Foglia, rechters,
in tegenwoordigheid van Van Bezooijen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2003.