Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
Voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 03/58569 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 03/58565 VRONTN (beroep)
inzake: A, geboren op [...] 1968, met onbekende verblijfplaats, verzoeker,
gemachtigde: mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Eckhardt, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 8 november 2003 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 november 2003 waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen en aan verzoeker geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is verleend. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 21 november 2003. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was K. Saatchi als tolk in de Arabische taal ter zitting aanwezig.
Op 5 november 2003 is verzoeker op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van verzoeker is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast. Op 13 november 2003 is deze maatregel opgeheven.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verzoeker stelt dat hij een staatloze Palestijn is en afkomstig is uit het vluchtelingenkamp B te Libanon. Hij stelt dat hij zal worden vermoord door de organisatie Al Islamiyah. In februari 2003 heeft verzoeker een lid deze organisatie, C, op straat aangevallen en met een mes gestoken omdat deze de zus van verzoeker had verkracht, terwijl hij had beloofd met haar te trouwen. Verzoeker is vervolgens door Al Islamiyah opgepakt en op voorwaarde dat hij C met rust zou laten, werd verzoeker medio mei 2003 vrijgelaten. De organisatie Fatah, waar verzoeker als bewaker voor heeft gewerkt, heeft ook getracht te bemiddelen tussen verzoeker en C maar deze laatste weigerde met verzoekers zus te trouwen. Twee weken voor zijn vertrek heeft eiser C op straat aangevallen.
2. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Ambtshalve is geen verblijfsvergunning verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 jo artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vreemdelingen-besluit (Vb) 2000.
Verzoeker heeft toerekenbaar geen documenten met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit en reisroute overgelegd waardoor op voorhand wordt getwijfeld aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Voorts heeft verzoeker niet geloofwaardig gemaakt dat hij staatloos is, van Palestijnse origine is en afkomstig is uit Libanon. Gelet hierop kan geen waarde worden gehecht aan zijn verklaringen omtrent de door hem ondervonden problemen en komt hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot met d, van de Vw 2000.
Omdat verzoekers verklaringen omtrent zijn identiteit en staatloosheid niet geloofwaardig zijn, komt hij evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake staatlozen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten.
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter, hierna de rechtbank, na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Allereerst overweegt de rechtbank dat het geding zich heeft toegespitst op de vraag of verzoeker ten onrechte niet in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake staatlozen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten. Niet in geschil is dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, van de Vw 2000.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder verzoekers gestelde afkomst en staatloosheid niet geloofwaardig heeft geacht en in zijn beoordeling daarbij mede artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, heeft betrokken. Niet in geschil is dat verzoeker geen documenten met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit en reisroute heeft overgelegd. Verzoeker heeft echter gesteld dat het ontbreken van documenten hem niet kan worden aangerekend omdat al zijn documenten op Schiphol zijn gestolen. In de zienswijze van 8 november 2003 heeft verzoeker verweerder verzocht om hem in de gelegenheid te stellen hiervan aangifte te doen. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het verlies van documenten in strijd is met de verplichting om optimale medewerking te verlenen aan de beoordeling van de asielaanvraag, omdat mag worden verwacht dat een asielzoeker zijn documenten zorgvuldig bewaart. Verzoeker heeft zijn documenten onbeheerd achtergelaten en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit verlies hem niet kan worden toegerekend. Vanwege het ontbreken van documenten is, op grond van verweerders beleid zoals weergegeven onder hoofdstuk C1/5.8 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, de geloofwaardigheid van verzoekers relaas op voorhand aangetast.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft betrokken in het besluit om aan verzoeker geen reguliere verblijfsvergunning te verstrekken. Immers door deze wijze van besluitvorming wordt de facto het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 van toepassing verklaard bij de beoordeling van een reguliere verblijfsvergunning, terwijl deze bepaling, blijkens de plaatsing in de Vw 2000, exclusief voor de verblijfsvergunning asiel is bedoeld. Daaruit volgt dat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust en reeds deswege kan het bestreden besluit geen stand houden.
7. Zelfs indien verweerder zou worden gevolgd in zijn opvatting over de toepassing van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het beleid zoals weergegeven onder C1/5.8 van de Vc 2000 eveneens van toepassing is indien documenten met betrekking tot de identiteit, nationaliteit en reisroute ten gevolge van diefstal verloren zijn gegaan.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd gesteld dat in het geval van verzoeker de diefstal gelijk te stellen is aan het verlies van documenten en daardoor verwijtbaar is.
In hoofdstuk C1/5.8.3 van de Vc 2000 is - voor zover hier van belang - bepaald dat een vreemdeling zijn documenten zorgvuldig behoort te bewaren. Indien de asielzoeker verklaart dat zijn documenten na binnenkomst in Nederland zijn zoekgeraakt of weggemaakt, zal dit vrijwel altijd toerekenbaar zijn. Als hij deze in Nederland verliest, of in enig ander land waar hij reeds veilig was, is in beginsel sprake van het toerekenbaar ontbreken van documenten.
8. In het dossier zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat de - door verweerder niet weersproken - diefstal van verzoekers documenten gelijk te stellen is met het verlies van documenten zoals weergegeven in voornoemd beleid. Met name blijkt niet uit de weergave van het eerste gehoor (pagina 6) onder welke omstandigheden de diefstal heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat aldus niet duidelijk is waarop verweerder blijkbaar de conclusie heeft gebaseerd dat door een - met verlies gelijk te stellen - verwijtbaar nalaten van verzoeker de diefstal heeft kunnen plaatsvinden. Het bestreden besluit ontbeert aldus een deugdelijke motivering. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder ook om deze reden niet het ontbreken van documenten met betrekking tot verzoekers identiteit, nationaliteit en reisroute op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft kunnen tegenwerpen.
9. Gelet op het gestelde in overwegingen IV.6. tot en met IV.8. is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
10. Ten aanzien van verzoekers gestelde afkomst en staatloosheid, overweegt de rechtbank voorts dat verweerder drie clusters van vragen aan verzoeker heeft gesteld en de antwoorden van verzoeker mede aan het standpunt met betrekking tot de geloofwaardigheid ten grondslag heeft gelegd.
11. Met betrekking tot algemene Palestijnse vragen overweegt de rechtbank dat verzoeker de meerderheid van deze vragen goed heeft beantwoord. Verzoeker heeft gesteld dat een aantal vragen betrekking heeft op data en dat verzoekers analfabetisme er de oorzaak van is dat hij deze vragen niet juist heeft kunnen beantwoorden. In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat het niveau van de aan verzoeker gestelde vragen niet van dien aard is geweest dat verzoeker deze niet zou hebben kunnen beantwoorden. De rechtbank is met verzoeker van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt eveneens niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat het op zich niet onaannemelijk is dat analfabeten meer moeite kunnen hebben met het reproduceren van feiten, en met name data. Verweerder heeft nagelaten hier gemotiveerd op in te gaan, met name heeft verweerder niet aangegeven waarom deze vragen ook door analfabeten kunnen worden beantwoord.
12. De rechtbank overweegt voorts dat verzoeker met betrekking tot de vragen over het vluchtelingenkamp B méér heeft verklaard dan de informatie welke bij verweerder voorhanden is. Zo heeft verzoeker meer namen van scholen kunnen noemen en meer namen van vluchtelingenkampen opgesomd. Voorts heeft verzoeker gesteld dat verweerder gebruik heeft gemaakt van niet actuele informatie omdat verweerder zich heeft gebaseerd op informatie uit 1991. Verweerder heeft niet gemotiveerd gereageerd op deze antwoorden en de stelling van verzoeker en het bestreden besluit ontbeert op dat punt dan ook een draagkrachtige motivering.
13. Gelet op het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in gegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Op grond van het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens schending van artikel 3.46 van de Awb. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
14. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 03/58565 VRONTN:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 5 november 2003;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 03/58569 VRONTN:
4. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. J.H.M. van de Ven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Tajik-Smeets, griffier en openbaar gemaakt op 27 november 2003.
De griffier
De voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op: 27 november 2003
Conc.: DT
Coll: AH
Bp: -
D: B
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.