ECLI:NL:RBSGR:2003:AO0412

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/48194
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M.J.A. Dassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bekendmaking van besluit in vreemdelingenzaak leidt tot gegrond beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 november 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiser, die sinds 1977 in Nederland verblijft en de Turkse nationaliteit heeft, had bezwaar aangetekend tegen een besluit van de Minister dat zijn vergunning tot vestiging introk. Dit besluit was op 12 februari 2001 verzonden naar het laatst bekende adres van eiser, maar eiser was op dat moment niet meer op dat adres woonachtig. De rechtbank oordeelde dat het besluit niet rechtsgeldig was bekendgemaakt, omdat verweerder op de hoogte was dat eiser niet op het GBA-adres woonde. Hierdoor was de bezwaartermijn pas gaan lopen op het moment dat eiser daadwerkelijk kennisnam van het besluit, op 12 april 2002. Eiser had tijdig bezwaar ingediend, maar verweerder had dit bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden begroot, en het griffierecht van € 109,- diende te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Vreemdelingenkamer
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Proc.nr. : AWB 02/48194
Inzake : A, eiser,
gemachtigde mr. J.W. van de Wege, advocaat te Eindhoven,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te 's-Gravenhage, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 22 juli 2002 is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie als het bevoegde bestuursorgaan inzake vreemdelingenzaken. In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de Staatssecretaris van Justitie.
Bij schrijven van 21 juni 2002 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 juni 2002, waarbij verweerder het bezwaarschrift van eiser van 17 april 2002 tegen het primaire besluit van 12 februari 2001 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder (ambtshalve) de aan eiser verleende vergunning tot vestiging ingetrokken. Het beroep is bij schrijven van 9 december 2002 nader gemotiveerd.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 13 november 2003, gezamenlijk met eisers verzoek om een voorlopige voorziening onder procedurenummer AWB 02/48191. Eiser is in persoon verschenen, in gezelschap van zijn partner B en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.W. van de Wege. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. F. Schoot.
II. OVERWEGINGEN
Eiser, geboren op [...] 1975, bezit de Turkse nationaliteit. Eiser verblijft sinds 26 september 1977 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 12 december 1995 is eiser in het bezit gesteld van een vergunning tot vestiging. Eiser is op 12 mei 2000 uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van de gemeente C. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om bij besluit van 12 februari 2001 de vergunning tot vestiging van eiser in te trekken. Dit besluit is op 12 februari 2001 per aangetekende post aan het uit de GBA blijkend laatst bekende adres van eiser, te weten [...] C, verzonden.
Op 12 april 2002 heeft eiser van dit besluit kennis genomen waarna, hij op 17 april 2002 tegen dit besluit bezwaar heeft aangetekend.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaarschrift wegens het overschrijden van de in artikel 69, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) gestelde termijn niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar hoofdstuk B1/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 op het standpunt gesteld dat, nu de primaire beschikking van 12 februari 2001 is verzonden naar het laatst bekende GBA-adres van eiser en deze heeft verzuimd een ander adres op te geven, de verzending van de beschikking als rechtsgeldige bekendmaking geldt. Volgens verweerder heeft de termijn voor het instellen van bezwaar dan ook een aanvang genomen op 12 februari 2001 en is er voorts geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. In verband met de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift heeft verweerder met toepassing van 7:3, aanhef en onder a, van de Awb afgezien van het horen van eiser.
Eiser heeft zich hiermede niet kunnen verenigen en heeft in beroep bestreden dat het besluit rechtsgeldig bekend is gemaakt. Indien en voorzover dat wel het geval zou zijn, heeft eiser het standpunt ingenomen dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Voorts is eiser van mening dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om hem te horen, nu er twee uitspraken zijn van deze rechtbank die bij toepassing op de onderhavige casus kennelijk tot een tegengestelde uitkomst leiden, en er in ieder geval niet gesproken kon worden van kennelijke niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaarschrift.
Ter zitting heeft eiser nog gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittinghoudende te Zutphen, van 13 november 2002 (AWB 01/44511).
In deze procedure dient te worden beoordeeld of verweerder terecht en op goede gronden het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. In dat kader ligt allereerst, gelet op de standpunten van partijen, de vraag voor of het primaire besluit van 12 februari 2001 op zodanige wijze bekend is gemaakt dat de bezwaartermijn een aanvang heeft genomen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Ingevolge artikel 118, tweede lid, van de Vw 2000 blijft op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet, het recht van toepassing zoals het gold voor dat tijdstip.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 van de Awb in samenhang met het bepaalde in artikel 30, derde lid, van de Vreemdelingenwet 1965 (Vw 1965) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vier weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Een besluit wordt krachtens artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degene tot wie het is gericht.
Ingevolge het tweede lid van voormeld artikel, geschiedt de bekendmaking van een besluit, indien dit niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.
De rechtbank stelt voorop dat de Awb is aan te merken als de ten deze van toepassing zijnde proceswet, indien en voorzover althans in de Vw 1965 als lex specialis geen terzake afwijkende bepalingen zijn opgenomen. De rechtbank stelt vast dat in de Vw 1965, noch in het Vreemdelingenbesluit 1966 (Vb 1966) bepalingen zijn opgenomen die zien op de bekendmaking van besluiten. Dit maakt dat het bepaalde in de Awb op dit punt onverkort van toepassing is.
Wel voert verweerder beleid met betrekking tot bekendmaking van besluiten. Het ten deze van toepassing zijnde beleid is vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc 1994).
Blijkens onderdeel A4/10.1.1 van de Vc 1994 is de hoofdregel dat een beschikking zowel in asielzaken als in reguliere zaken aan de belanghebbende wordt toegezonden. "I. Bij de toezending dienen de volgende situaties te worden onderscheiden:
a. Er is een raadsman of gemachtigde, die de belangen van de vreemdeling behartigt
(..)
b. Er is géén raadsman of gemachtigde bekend
In deze gevallen geldt verzending van de schriftelijke, gemotiveerde beschikking naar het adres - zoals blijkt uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) op het moment van verzending - van de vreemdeling als bekendmaking van de beschikking.
(..) Blijkt de vreemdeling niet of niet meer op het in de GBA vermelde adres te wonen, en heeft hij verzuimd een ander adres door te geven, dan geldt de verzending aan het laatst bekende GBA-adres als rechtsgeldige bekendmaking."
Onbestreden vast staat dat ten tijde van de verzending van het primaire besluit er geen raadsman of gemachtigde van eiser bekend was. Verweerder heeft het besluit conform het hierboven weergegeven beleid dan ook naar het laatst bekende GBA-adres gezonden.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het primaire besluit van 12 februari 2001 aldus niet rechtsgeldig is bekendgemaakt en overweegt daartoe het volgende.
Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder bekend was met de omstandigheid dat eiser ten tijde van het nemen van het primaire besluit niet meer op het (laatst bekende GBA-)adres C woonachtig was. De aan eiser verleende vergunning tot vestiging, thans een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, werd door verweerder immers (ambtshalve) ingetrokken vanwege de op de uitschrijving uit de GBA gebaseerde veronderstelling dat eiser zijn hoofdverblijf naar buiten Nederland zou hebben verplaatst. Derhalve stond ten tijde van de (aangetekende) verzending van het primaire besluit reeds op voorhand vast dat het besluit aan eiser niet bekend zou raken. Dit maakt naar dezerzijds oordeel dat niet gezegd kan worden dat aldus voldaan is aan het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Reeds om die reden is de rechtbank van oordeel dat het bepaalde in onderdeel A4/10.1.1 van de Vc 1994 in het onderhavige geval buiten toepassing dient te blijven wegens strijd met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Nu verweerder voorts heeft nagelaten het primaire besluit conform het bepaalde in artikel 3:41, tweede lid, van de Awb op een andere geschikte wijze bekend te maken, is de rechtbank van oordeel dat het primaire besluit niet op een rechtsgeldige wijze bekend is gemaakt aan eiser. Dit brengt met zich dat de bezwaartermijn eerst een aanvang heeft genomen op het moment dat eiser (daadwerkelijk) kennis heeft genomen van het besluit, te weten op 12 april 2002, toen hem door de Vreemdelingendienst een kopie van het besluit is uitgereikt. Eiser heeft vervolgens op 17 april 2002 een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit. Nu dit bezwaarschrift binnen de wettelijk voorgeschreven termijn en dus tijdig is ingediend en ook overigens niet is gebleken van redenen waarom eiser niet in zijn bezwaar zou kunnen worden ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De enkele omstandigheid dat eiser de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 66 van de Wet Gemeenschappelijke Basisadministratie Persoonsgegevens en 57 van het Vb 1966, op grond waarvan hij een adreswijziging bij respectievelijk het gemeentebestuur en de korpschef dient te melden, niet is nagekomen, kan anders dan zijdens verweerder ter zitting is betoogd niet tot een ander oordeel leiden, nu deze bepalingen niet zien op (de wijze van) bekendmaking van besluiten en derhalve niet derogeren aan het bepaalde terzake in de Awb.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal derhalve worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:7 van de Awb in samenhang met het bepaalde in artikel 30, derde lid, van de Vw 1965.
De rechtbank acht tenslotte termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen (beroepschrift 1 punt en verschijnen ter zitting 1 punt) worden 2 punten toegekend, met een waarde van € 322,- per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. Tevens bepaalt de rechtbank onder toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dat het door of namens eiser gestorte griffierecht ten bedrage van € 109,- dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, aan de zijde van eiser begroot op € 644,- (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank, zittinghoudende te Roermond;
bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door of namens deze gestorte griffierecht ten bedrage van € 109,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. Dassen in tegenwoordigheid van mr. J. Verstaen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 november 2003
Voor eensluidend afschrift:
de (wnd.) griffier:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.
Afschrift verzonden op: 27 november 2003