Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/52801 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1981, van Turkse nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: drs. F. Mountassir, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
1. Op 26 oktober 2001 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “wedertoelating”. Bij besluit van 8 januari 2002 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij bezwaarschrift van 9 januari 2002 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 13 februari 2002 en aangevuld bij brief van 1 maart 2002. Het bezwaar is bij besluit van 11 juni 2002 (kennelijk) ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 9 juli 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 7 augustus 2002. Op 25 juli 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 14 oktober 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiseres heeft haar standpunt nog nader onderbouwd bij brief van 22 oktober 2003.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2003. Eiseres en haar gemachtigde zijn aldaar - zoals bij brief van 22 oktober 2003 is medegedeeld - niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiseres heeft op 29 november 1999 een aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend met als doel “klemmende redenen van humanitaire aard dan wel verblijf bij oom C”. Bij besluit van 1 september 2000 is deze aanvraag afgewezen. In het besluit is - onder meer - overwogen dat nu eiseres op [...] 1981 in Nederland is geboren en tot 1985 in Nederland heeft gewoond, zij niet in aanmerking komt voor het beleid inzake de terugkeeroptie omdat zij slechts vier jaar in Nederland heeft gewoond. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend.
2. Op 2 april 2001 heeft eiseres een visum voor familiebezoek aangevraagd. Zij is op 15 augustus 2001 Nederland ingereisd. Op 3 september 2001 is het aangevraagde visum geweigerd.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in het besluit in eerste aanleg, welk besluit als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd in het bestreden besluit, heeft verwezen naar het besluit in eerste aanleg van 1 september 2000 in de eerdere toelatingsprocedure van eiseres, waarin is overwogen dat eiseres reeds in 1985 is teruggekeerd naar Turkije. De vraag ligt voor of dit besluit, waartegen geen rechtsmiddel is ingediend, ook in de onderhavige procedure formele rechtskracht heeft. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 1 september 2000 een besluit op een aanvraag om verlening van een mvv betreft en is genomen door de Minister van Buitenlandse Zaken en niet door verweerder. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat hetgeen in het besluit van 1 september 2000 is overwogen ook voor verweerder in de onderhavige procedure in rechte vaststaat. Van een situatie als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb is derhalve geen sprake. Echter nu het besluit van 1 september 2000 ziet op hetzelfde feitencomplex als de onderhavige aanvraag, dient aan hetgeen in dat besluit is overwogen wel een gewichtige betekenis toe te komen voor de onderhavige procedure.
3. De rechtbank leest het bestreden besluit zo, dat daarin primair een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is geweigerd omdat eiseres niet in het bezit is van een mvv. Eiseres voldoet niet aan het bepaalde van artikel 3.71, tweede lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), zodat zij niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt. Subsidiair heeft verweerder een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd geweigerd op grond van artikel 3.92 van het Vb 2000.
4. De rechtbank stelt voorts vast dat zowel in het kader van artikel 3.71, tweede lid, onder a, van het Vb 2000 als in het kader van artikel 3.92 van het Vb 2000 - voor zover hier van belang - dient te worden beoordeeld of eiseres voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a dan wel l, van de Vw 2000.
5. De vraag of eiseres aan deze voorwaarde voldoet, is het belangrijkste geschilpunt tussen partijen.
6. Eiseres heeft in dit verband gesteld dat uit het door haar overgelegde afschrift uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) van de gemeente D van 19 februari 2002 blijkt dat zij eerst op 6 november 1986 is uitgeschreven uit de registers. Gelet daarop staat vast dat zij voor haar negentiende levensjaar vijf jaren in Nederland heeft verbleven. Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat in dit geval aan het uittreksel van de GBA geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend nu eiseres bij brieven van 25 oktober 1999 en 15 oktober 2001 expliciet heeft verklaard dat zij in 1985 dan wel in mei 1986 met haar vader en stiefmoeder is teruggekeerd naar Turkije. Eiseres heeft derhalve geen vijf jaren in Nederland verbleven.
7. De rechtbank overweegt dat gegevens uit de GBA van groot belang zijn, maar dat verweerder in dit geval meer gewicht heeft mogen toekennen aan de verklaringen van eiseres zelf. Daarbij is van belang dat het besluit van 1 september 2000 spoort met de verklaring van eiseres in die procedure dat zij in 1985 is teruggekeerd naar Turkije. Voorts heeft eiseres bij brief van 15 oktober 2001 expliciet verklaard dat zij in mei 1986 met haar vader en stiefmoeder is teruggekeerd naar Turkije. Gelet op deze zeer expliciete verklaring komt er minder gewicht toe aan het uittreksel uit de GBA. Daarbij is met name van belang dat in het uittreksel van de GBA is vermeld dat eiseres op 6 november 1986 is vertrokken naar onbekend. Daaruit blijkt dat (de vader van) eiseres zich aldaar niet heeft afgemeld, maar dat door een medewerker van de GBA is geconstateerd dat eiseres niet meer in Nederland verbleef. Derhalve is ambtshalve overgegaan tot uitschrijving van eiseres per datum uitschrijving, waarmee geenszins is gezegd dat eiseres ook feitelijk op die datum (en niet al eerder) is vertrokken.
8. Gelet op het voorgaande heeft eiseres voor het bereiken van haar negentiende levensjaar niet vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland gehad. Zij komt derhalve niet voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking op grond van artikel 3.72, tweede lid, onder a, van het Vb 2000. Evenmin komt zij in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van het bepaalde in artikel 3.92 van het Vb 2000, nog afgezien van de vraag of aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
9. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder van het horen van eiseres tijdens de bezwaarfase mocht afzien althans dat geen sprake is van een schending van een voorschrift waardoor eiseres is benadeeld. De gestelde schending van de hoorplicht leidt derhalve niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
10. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
11. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling dan wel veroordeling van verweerder in het door eiseres betaalde griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. van Duinen, griffier, en openbaar gemaakt op: 4 december 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 4 december 2003
Conc.: AvDu
Coll: MK
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.