Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 03/28377 VISUM
inzake: A, geboren op [...] 1972, van Marokkaanse nationaliteit, wonende te Oujda, Marokko, eiseres,
gemachtigde: Touil Karim, sociaal helper te Marokko,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Knibbe-Bosch, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
1. Op 2 december 2002 heeft eiseres bij de Nederlandse ambassade te Rabat, Marokko, verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf (negentig dagen). Bij besluit van 20 december 2002 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. Bij bezwaarschrift, ontvangen op 8 januari 2003, heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 februari 2003 is deze brief namens eiseres aangevuld. Het bezwaar is bij besluit van 11 april 2003 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 3 mei 2003, ontvangen op 15 mei 2003, is namens eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 26 mei 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Het beroep is bij brief van 9 september 2003 aangevuld. In het verweerschrift van 25 september 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2003. Eiseres noch haar gemachtigde is daar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
1. Eiseres' referent, B, heeft zich op 14 januari 2003 garant gesteld voor de kosten die voor de staat en voor andere openbare lichamen voortvloeien uit het verblijf in Nederland van eiseres.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van het visum voor kort verblijf.
1.1 Niet gebleken is dat referent en zijn echtgenote ten tijde van het indienen van de visumaanvraag over voldoende duurzaam inkomen beschikten om zich voor eiseres garant te kunnen stellen. Uit een salarisstrook, met als loondatum 31 oktober 2002, blijkt dat het dienstverband van referent eindigde op die datum. De echtgenote van referent heeft geen uitkeringsbesluit van haar ww-uitkering overgelegd. Het aanbod van eiseres, gedaan in beroep, om een solvabele derde in te schakelen kan gelet op de ex tunc toetsing in beroep niet worden aanvaard. Los daarvan is dit aanbod niet ondersteund met nadere stukken.
1.2 Verder is er gegronde vrees dat eiseres zich in Nederland wil vestigen, althans langer dan drie maanden hier te lande wenst te verblijven. Referent en eiseres hebben tegenstrijdig verklaard over het aantal broers en zussen van eiseres. Referent heeft verklaard dat eiseres een zus van zijn zwager is, terwijl uit informatie verkregen van de Nederlandse vertegenwoordiging te Rabat blijkt dat referent een vriend van de vader van eiseres is. Uit de omstandigheid dat eiseres ongehuwd is, geen kinderen of zorg over familieleden in Marokko heeft, kan afgeleid worden dat de sociale binding van eiseres met haar land van herkomst gering is. Gelet hierop en gelet op genoemde tegenstrijdigheden is het niet aannemelijk dat eiseres tijdig zal terugkeren naar haar land van herkomst.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar ten onrechte een visum voor kort verblijf is geweigerd.
2.1 Eiseres' referent beschikt over voldoende middelen om in de kosten van verblijf en terugkeer te voorzien. Eiseres kan daarnaast een andere garantsteller inschakelen.
2.2 Er is geen reden te vrezen dat eiseres langer dan de toegestane drie maanden hier te lande zal verblijven. Zij zal in Nederland slechts familie bezoeken en dan terugkeren naar Marokko.
1. Allereerst is aan de orde of het beroep van eiseres ontvankelijk is. Niet gebleken is immers dat de indiener van het beroep bepaaldelijk gevolmachtigd is tot het instellen daarvan.
2.1 Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000 wordt, in afwijking van de artikelen 2:1 en 8:24 van de Awb, het […] beroep op de rechtbank […] ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzonder gemachtigde of een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk gemachtigd te zijn.
2.2 Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift mede is ondertekend door eiseres. De gestelde gemachtigde heeft ook in bezwaar een stuk ingediend dat eveneens ondertekend is door eiseres. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de gestelde gemachtigde bepaaldelijk gevolmachtigd is tot het instellen van het beroep.
4. Aan de orde is vervolgens de vraag of verweerder op goede gronden de afgifte van een visum kort verblijf aan eiseres heeft geweigerd.
5. Verweerder heeft afgifte van een visum voor kort verblijf geweigerd - onder andere - omdat de referent van eiseres, die zich garant heeft gesteld voor kosten van levensonderhoud en terugreis, over onvoldoende middelen beschikt. De rechtbank overweegt op dit punt het volgende.
6.1 Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt toegang tot Nederland geweigerd aan de vreemdeling die niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is.
6.2 Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kunnen bij de vaststelling of de vreemdeling beschikt over de in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 bedoelde middelen, de middelen worden betrokken waarover de vreemdeling reeds beschikt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden in ieder geval onder middelen verstaan geldelijke middelen alsmede vervoersbewijzen.
6.3 Ingevolge artikel 2.11, eerste lid, wordt de toegang geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, indien de vreemdeling niet voldoet aan de door de ambtenaar belast met grensbewaking gestelde voorwaarde om zekerheid te stellen voor kosten van verblijf in Nederland en voor de kosten van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd.
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid, onder c, van dat artikel kan de zekerheid bestaan uit een verklaring van een solvabele derde die zich voor de kosten garant stelt.
6.4 In hoofdstuk A2/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is het vereiste van voldoende middelen voor wat betreft beoogd verblijf voor ten hoogste drie maanden nader uitgewerkt. Dit vereiste dient, aldus het beleid, te worden onderscheiden van het middelenvereiste dat geldt voor het verkrijgen van rechtmatig verblijf.
In het beleid is voorts neergelegd dat het antwoord op de vraag of de middelen waarover de vreemdeling kan beschikken toereikend zijn, onder meer afhangt van de duur van het voorgenomen verblijf, het reisdoel, de persoonlijke omstandigheden en de aard van het gebruikte vervoermiddel. Hoewel vaste maatstaven niet kunnen worden gegeven, kan als uitgangspunt worden genomen dat vreemdelingen die zelfstandig reizen, moeten kunnen voorzien in de kosten van hun verblijf en onderdak, hetgeen voor Nederland neerkomt op een bedrag van tenminste 34 euro per persoon per dag. Dit bedrag is exclusief de eventuele kosten voor een retour-passagebiljet.
7. In het bestreden besluit concludeert verweerder dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres zelf over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij haar aanvraag stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij een bruto salaris van 3500 dirham per maand verdient. Ook zijn er bankafschriften waaruit blijkt dat zij op 31 oktober 2002 over een saldo van bijna 21.000 dirham beschikte. Uit het bestreden besluit blijkt evenwel niet dat deze middelen bij de beoordeling van de aanvraag zijn betrokken. De stelling van verweerder ter zitting dat de middelen van eiseres evident onvoldoende zijn, wordt door de rechtbank, gelet op het onder IV.6.4 genoemde beleidsuitgangspunt, niet gedeeld.
8. In het bestreden besluit wordt verder geconcludeerd dat de referent van eiseres over onvoldoende middelen beschikt om zich als solvabele derde voor de kosten van levensonderhoud en van de terugreis garant te kunnen stellen. Verweerder heeft hierbij getoetst aan de hoogte van de uitkering voor echtparen en gezinnen krachtens de Algemene bijstandswet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de beoordeling of de referent over voldoende middelen beschikte een onjuist toetsingskader gehanteerd. Uit het hierboven aangehaalde beleid blijkt immers dat het middelenvereiste voor beoogd verblijf voor ten hoogste drie maanden dient te worden onderscheiden van het - in casu door verweerder gehanteerde - middelenvereiste dat geldt voor rechtmatig verblijf.
9. Wat betreft de voorwaarde te voldoen over voldoende middelen acht de rechtbank het besluit dan ook om de onder IV.7 en IV.8 genoemde redenen onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
10. Verweerder heeft verder afgifte van een visum voor kort verblijf in het belang van de openbare orde geweigerd. Er bestaat immers gegronde vrees dat eiseres zich in Nederland wil vestigen, althans niet tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst. De rechtbank overweegt het volgende.
11.1 Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 wordt de toegang tot Nederland geweigerd aan de vreemdeling die een gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
11.2 Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de toegang geweigerd indien de vreemdeling het doel van het voorgenomen verblijf of de verblijfsomstandigheden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dan wel ter staving daarvan onvoldoende documenten heeft overgelegd.
11.3 In hoofdstuk A2/4.4 van de Vc 2000 is over de aannemelijkheid van het reisdoel neergelegd dat het aan de vreemdeling is, het opgegeven doel en de duur van het voorgenomen verblijf, aannemelijk te maken. Aan deze inlichtingenplicht is doorgaans niet voldaan, indien informatie wordt verschaft waarvan onmiddellijk of na controle blijkt dat die niet consistent is of niet strookt met (betrouwbare) gegevens waarover langs andere weg de beschikking is verkregen.
12. In het bestreden besluit wordt gesteld dat eiseres op twee punten tegenstrijdig heeft verklaard. Aan verweerder moet worden toegegeven dat referent en eiseres andersluidende verklaringen hebben afgelegd over het aantal broers en zussen van eiseres. De rechtbank vermag evenwel niet in te zien dat de verklaring van referent dat eiseres een zus van zijn zwager is tegenstrijdig is aan de verklaring van eiseres dat referent een vriend van haar vader is. Deze verklaringen sluiten elkaar immers niet uit.
13. Voorts stelt verweerder dat de sociale binding van eiseres met haar land van herkomst gering is omdat zij ongehuwd is, geen kinderen heeft en geen zorg draagt over familieleden in Marokko. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden niet zonder meer de conclusie kunnen dragen dat niet aannemelijk is dat eiseres tijdig zal terugkeren naar het land van herkomst, temeer nu eiseres heeft gesteld en uit de stukken blijkt dat eiseres een vaste baan in Marokko heeft en niet meer dan dertig vrije dagen heeft opgenomen.
14. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerders stelling dat de openbare orde zich tegen visumverlening aan eiseres verzet, op de onder IV.12 en IV.13 genoemde gronden, niet gebaseerd is op een draagkrachtige motivering.
15. Gelet op het vorenstaande verklaart de rechtbank het beroep gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
16. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
17. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de recht-bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met in-achtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 322,-- (zegge: driehonderd en tweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres.
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 116,-- (zegge: honderd en zestien euro).
Gewezen door mr. J.M. Sassenburg, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer, griffier en openbaar gemaakt op: 9 december 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 9 december 2003
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.