Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
bewaring
nevenzittingsplaats Rotterdam
Inzake : A, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. E.J.M. Habets, advocaat te Schiedam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde mr. S. Euwema, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld de Guinese nationaliteit te bezitten. Op 29 september 2003 heeft verweerder de vreemdeling in bewaring gesteld.
2. Bij uitspraak van 8 oktober 2003 heeft deze rechtbank, zittinghoudende te Rotterdam, het beroep inzake opheffing van de maatregel van bewaring ongegrond verklaard.
3. Op 4 november 2003 is de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsbeneming, door middel van een kennisgeving van verweerder ex artikel 96, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
4. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 19 november 2003. De gemachtigde van de vreemdeling is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
5. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie over het heersende regime en de aanwezige voorzieningen in het Uitzetcentrum Rotterdam te verstrekken. De gemachtigde van de vreemdeling is in de gelegenheid gesteld op deze nadere informatie te reageren.
Beide partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven de zaak verder buiten zitting af te handelen.
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2. Namens de vreemdeling is schriftelijk bezwaar gemaakt tegen het voortduren van de bewaring nu deze ten uitvoer wordt gelegd in het Uitzetcentrum Rotterdam. Gemachtigde van eiser stelt dat het centrum, gelet op de povere voorzieningen aldaar, niet in overeenstemming is met de Penitentiaire Beginselenwet. Volgens gemachtigde dient met onmiddellijke ingang de bewaring te worden opgeheven, althans dient de vreemdeling met onmiddellijke ingang naar een regulier Huis van Bewaring te worden overgebracht. Gemachtigde stelt dat er geen arbeid mogelijk is en er geen voorzieningen voor sportieve activiteiten zijn. Er ontbreken mogelijkheden voor het volgen van onderwijs en er is geen bibliotheek.
Voorts stelt gemachtigde dat de bewaring onrechtmatig is nu er op korte termijn geen zicht op uitzetting is en verweerder niet voortvarend te werk gaat. Daartoe wordt aangevoerd dat er op 3 oktober 2003 een melding van een laissez-passer-aanvraag naar de LP-kamer is verzonden, maar dit kennelijk nog niet heeft geleid tot een feitelijke presentatie dan wel tot een feitelijke aanvraag voor een laissez-passer.
3. Tijdens de behandeling van het beroep ter zitting is namens de vreemdeling - onder verwijzing naar de brieven van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 20 december 2002 en 26 juni 2003 - aangevoerd dat het Reglement regime grenslogies geen toereikende voorzieningen biedt die passen bij vreemdelingen die niet op korte termijn worden verwijderd. Behalve de eerder genoemde voorzieningen ontbreken volgens gemachtigde ook de mogelijkheden van bezoek en een tolkentelefoon. Gesteld wordt dat niet is voldaan aan artikel 5, eerste lid, onder a van het reglement omdat de vreemdeling zich binnen het grenslogies niet vrij kan bewegen. In haar brief van 24 november 2003 heeft gemachtigde gesteld dat de vreemdeling de maaltijden niet gezamenlijk, maar in de eigen “cel” nuttigt. Voorts is er in het centrum geen directe daglichttoetreding. Gesteld wordt dat een regime dat zo weinig heeft te bieden niet langer dan vier weken mag duren.
4. De rechtbank acht het beroep gegrond voor zover het betreft de voortduring van de bewaring in het Uitzetcentrum Rotterdam, de locatie waar de maatregel van bewaring ten uitvoer wordt gelegd. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
4.1 Bij besluit van 26 juni 2003 heeft de Minister van Justitie het perceel Airportbaan 18 te Rotterdam ( aangeduid als Uitzetcentum Rotterdam ) met ingang van dezelfde datum aangewezen als ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid en/of artikel 58, eerste lid van de Vw 2000. Het verblijfsregime op het Uitzetcentrum Rotterdam is gebaseerd op het Reglement regime grenslogies van 14 januari 1993 (Staatsblad 1993, 45) en gewijzigd bij Besluit van 7 september 2000 (Staatsblad 2000, 364) en in werking getreden bij Besluit van 20 maart 2001 (Staatsblad 2001, 144). Op grond van artikel 8, lid f van dit reglement draagt de directeur zorg voor de organisatie van ontspanningsactiviteiten ten behoeve van de vreemdelingen. De toelichting vermeldt onder punt 4 dat het grenslogies in ruime mate gelegenheid dient te bieden voor het verlenen van (rechts)hulp aan de vreemdelingen. Advocaten en andere (rechts)hulpverleners dienen in staat gesteld te worden ongestoord contact met hun cliënten te onderhouden.
4.2 De rechtbank heeft verweerder verzocht aan te geven welke voorzieningen in het Uitzetcentrum Rotterdam aanwezig zijn. Bij brief van 20 november 2003 heeft verweerder bericht dat alle gebruikelijke voorzieningen zoals genoemd in het reglement aanwezig zijn. Een vreemdeling kan op dinsdag en donderdag bezoek ontvangen. De aangeboden ontspanningsactiviteiten bestaan uit Tv-kijken en het doen van allerlei spelletjes. Er zijn geen sportfaciliteiten, er wordt geen onderwijs aangeboden en er is geen bibliotheek aanwezig, hetgeen volgens verweerder overigens op grond van het reglement ook niet verplicht is.
Volgens verweerder is er geen directe daglichttoetreding. De Rijksgebouwendienst is verzocht om extra transparante panelen in het dak van het pand aan te brengen teneinde de daglichttoetreding te vergroten. Dagelijks kunnen de vreemdelingen de buitenruimte betreden.
Een tolkentelefoon is (vooralsnog) niet aanwezig, maar daarin kan volgens verweerder op verzoek worden voorzien. Daarnaast kan de terugkeerfunctionaris behulpzaam zijn bij het organiseren van een tolk. Verweerder heeft voorts een dagprogramma toegezonden. Hieruit blijkt dat, naast de tijd gemoeid met het nuttigen van de maaltijden, dagelijks één uur beschikbaar is voor luchten, terwijl de overige tijd in het dagprogramma beschikbaar is voor recreatie.
4.3 Op grond van de overgelegde gegevens stelt de rechtbank vast dat het Uitzetcentrum Rotterdam thans niet voldoet aan hetgeen is gesteld in de toelichting bij het Reglement regime grenslogies ter zake van het bieden van faciliteiten voor (rechts)hulp. Met betrekking tot het verlenen van (rechts)hulp aan vreemdelingen moet de communicatie via de tolkentelefoon als essentieel beschouwd worden. Voorts kan de mogelijkheid om tijdens de voor recreatie bestemde uren naar de TV te kijken en spelletjes te doen, niet beschouwd worden als een voldoende invulling van de op grond van het reglement aan de directeur gegeven opdracht zorg te dragen voor de organisatie van ontspanningsactiviteiten.
Het ontbreken van directe daglichttoetreding, waardoor in bewaring gestelde vreemdelingen alleen tijdens het dagelijkse uur luchten daglicht zien, is een (wellicht tijdelijke) bezwarende omstandigheid in dit uitzetcentrum.
4.4 Naar het oordeel van de rechtbank is een verblijf van beperkte duur in dit uitzetcentrum onder voornoemde omstandigheden niet als onrechtmatig te beschouwen. De rechtbank sluit daarbij aan bij het gestelde in de brief van 26 juni 2003 van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan de Tweede Kamer waarin zij ingaat op de realisatie van de uitzetcentra Zestienhoven en Schiphol.
In deze brief wordt als tweede doelgroep van de centra genoemd - naast de primair beoogde groepen vreemdelingen die op korte termijn uitzetbaar zijn en de vreemdelingen die aan de buitengrens geweigerd zijn en in bewaring worden gesteld om op korte termijn te worden verwijderd - ‘andere vreemdelingen die in het kader van het reguliere binnenlandse toezicht worden aangetroffen en op korte termijn kunnen worden verwijderd’. De Minister stelt dat met het oog op de doelstelling van het uitzetcentrum zal worden bewaakt ‘dat de vreemdelingen slechts kortere tijd in het centrum verblijven en voortvarend uit Nederland worden verwijderd’.
Naar het oordeel van de rechtbank kan een verblijfsduur die de 28 dagen overschrijdt, welke termijn kennelijk ook een rol speelt in de praktijk van verweerder, niet worden beschouwd als een verblijf van kortere tijd. In het onderhavige geval is de vreemdeling op 29 september 2003 in bewaring gesteld en verbleef hij - ondanks de toezegging van verweerder dat de vreemdeling op 21 november 2003 zou worden overgeplaatst naar een Huis van Bewaring - op 24 november 2003 nog steeds in het Uitzetcentrum Rotterdam. Rekening houdend met hetgeen verweerder heeft verklaard met betrekking tot de activiteiten die ondernomen worden ter fine van uitzetting, en die zullen doorlopen in de eerste maanden van 2004, acht de rechtbank voortduring van de bewaring in het Uitzetcentrum Rotterdam niet langer rechtmatig en beveelt zij de overbrenging van de vreemdeling binnen zeven dagen na verzending van deze uitspraak naar een Huis van Bewaring of een andere locatie die voldoet aan het Reglement regime grenslogies.
5. Niet is gebleken dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
6. Het beroep is voor zover het de voortzetting van de bewaring betreft derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De rechtbank 's-Gravenhage:
1. verklaart het beroep voor zover het de voortzetting van de bewaring betreft derhalve ongegrond;
2. verklaart het beroep voor zover het betreft de locatie waar de maatregel van bewaring ten uitvoer wordt gelegd, namelijk het Uitzetcentrum Rotterdam, gegrond en beveelt de overbrenging van de vreemdeling binnen zeven dagen na verzending van deze uitspraak naar een Huis van Bewaring of een andere locatie die voldoet aan het Reglement regime grenslogies;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. A. van ‘t Laar, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2003, in tegenwoordigheid van mr. S. Maaskant, griffier.
afschrift verzonden op: 28 november 2003
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.