RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
enkelvoudige kamer
regnr.: Awb 02/47072, 02/47080 en 02/47084 OVERIO/BE
inzake: A,
geboren op [...] 1934,
IND dossiernummer 9905.25.8117,
eiser sub a,
B,
geboren op [...] 1951,
IND dossiernummer 9905.25.8117,
eiseres,
C,
geboren op [...] 1979,
IND dossiernummer 9905.25.8116,
eiser sub b,
allen van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
gemachtigde: mr. F.S. van Nierop, advocaat te Utrecht,
tezamen te noemen eisers;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door de heer mr. G. Ipenburg, ambtenaar ten departemente.
1.1 Op 25 mei 1999 hebben eisers aanvragen om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluiten van 3 februari 2000, uitgereikt op 21 februari 2003, heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd en ambtshalve beslist geen vergunningen tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij brieven van 17 maart 2000 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft deze bezwaren bij besluiten van 24 mei 2002 ongegrond verklaard. Bij brieven van 20 juni 2002, aangevuld op 15 juli 2002, is daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daarna hebben eisers bij brieven van 19, 24 en 25 juni 2003 aanvullende informatie aan de rechtbank en aan verweerder doen toekomen.
1.2 De beroepen zijn ter zitting van 30 juni 2003 behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Bij gebreke van andersluidend overgangsrecht is het nieuwe materiële recht van toepassing. Ten aanzien van het procesrecht geldt het volgende. Artikel 119 Vw 2000 beperkt de toepassing van het procesrecht dat gold vóór invoering van deze wet tot de mogelijkheid om beroep in te stellen, het griffierecht en de schorsende werking, zodat voor het overige het nieuwe procesrecht van toepassing is. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van het beroep toepassing geven aan artikel 83 Vw 2000 en rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3.1 De asielrelazen van eisers komen op het volgende neer. Eisers zijn afkomstig uit Baku uit de voormalige Russische Federatie en hebben de Azerbeidzjaanse nationaliteit. Eiseres is van (gemengd) Armeense afkomst. Omstreeks 20 september 1993 is eiser sub b op school in elkaar geslagen, wegens de afkomst van eiseres. Voorts hebben eisers in maart 1994 een anonieme brief ontvangen, waarin stond dat eisers, in verband met de Armeense afkomst van eiseres, moesten vertrekken en dat zij anders gedood zouden worden. Eisers zijn daarom begin april 1994 naar hun zomerhuisje te D gegaan. Hier hebben eisers tot november 1997 gewoond. Eisers ondervonden hier echter ook problemen. In november 1997 zijn eisers naar de broer van eiser sub a in Rusland gegaan. Op 21 mei 1999 hebben eisers Rusland verlaten, omdat eisers zich daar niet konden laten registeren en daardoor geen werk konden krijgen.
3.2 Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Allereerst wordt opgemerkt dat eiser sub a er niet in is geslaagd te concretiseren of te onderbouwen dat het ontbreken van de paspoorten hem niet toe te rekenen valt. De verklaring dat hij de paspoorten aan de reisagent heeft gegeven, omdat deze zei dat hij de paspoorten nodig had om documenten te regelen voor het gezin, wordt niet aannemelijk geacht. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser sub a bevreemdingwekkende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen. Zo wekt het bevreemding dat de door eiser sub a en eiseres overgelegde huwelijksakte van 25 november 1986 een staatskenmerk van 1987 draagt. Daarnaast heeft eiser sub a tegenstrijdige verklaringen omtrent het adres in het land van herkomst afgelegd. Dit klemt te meer nu uit de verklaringen van eisers is gebleken dat de eventuele verhuizingen samenhingen met de problemen die zij hebben ondervonden. Voorts zijn de onderlinge verklaringen van eisers omtrent hun woningen in Azerbeidzjan tegenstrijdig.
Niet geloofwaardig is dat eisers na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie Azerbeidzjan hebben verlaten om zich in Jelets te vestigen. Eiseres heeft immers verklaard dat zij met haar oude paspoort uit de Sovjet-Unie in 1997 van Azerbeidzjan naar Jelets is vertrokken. Tijdens de hoorzitting heeft eiseres verklaard dat de grensoverschrijdingen nog steeds plaatsvonden binnen de Sovjet-Unie. Gelet op het vorenstaande meent verweerder dat ook aan de gestelde ondervonden problemen in D geen waarde kan worden gehecht.
Dat eisers gedurende langere tijd illegaal in de Russische Federatie hebben verbleven, wordt, mede gelet op het vorenoverwogene, evenmin geloofwaardig geacht. Immers, uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake de situatie in Azerbeidzjan van 14 augustus 2001 blijkt dat etnische Azeri en gemengd gehuwden die eind jaren tachtig of begin jaren negentig binnen de voormalige Sovjet-Unie naar Rusland zijn gegaan in principe aanspraak kunnen maken op het staatsburgerschap van de Russische Federatie.
Tevens heeft eiseres tegenstrijdige verklaringen afgelegd omtrent het overlijden van haar moeder. Voorts heeft eiser sub b tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het in het bezit zijn van een binnenlands paspoort van de Sovjet-Unie.
Voor zover reeds moet worden aangenomen dat eisers problemen hebben ondervonden als gevolg van de etnisch gemengde afkomst van eiseres, stelt verweerder zich op het standpunt dat dit evenmin tot de conclusie leidt dat eisers als vluchtelingen kunnen worden aangemerkt. Uit hetgeen eisers hebben aangevoerd kan volgens verweerder niet worden afgeleid dat er sprake is van een zodanig stelselmatige discriminerende behandeling dat hun leven in het land van herkomst onhoudbaar is geworden. Dat de ouders en broer van eiseres vanwege hun afkomst in 1989 problemen hebben ondervonden als gevolg waarvan de moeder van eiseres zou zijn overleden en de vader en broer van eiseres zijn gevlucht vormt geen aanleiding ten aanzien van eiseres een gegronde vrees voor vervolging aan te nemen.
Voorts is verweerder van mening dat eisers een vestigingsalternatief hebben in de Russische Federatie, aangezien eisers daar geruime tijd hebben verbleven.
Eisers hebben volgens verweerder evenmin aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer blootgesteld zullen worden aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Voorts zijn de verklaringen van eisers niet van dien aard dat aannemelijk is dat van eisers als gevolg van traumatische ervaringen in redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren naar het land van herkomst, aldus nog steeds verweerder.
3.3 Eiser sub a stelt zich op het standpunt dat hij volledig was overgeleverd aan de reisagent en dan ook genoegen moest nemen met de mededeling dat hij de paspoorten echt niet nodig had.
Voorts wordt gesteld dat de grensoverschrijding van Azerbeidzjan naar Jelets niet werd aangetekend. Er bestond geen visumplicht tussen Azerbeidzjan en de Russische Federatie. Het grensverkeer verloopt nog steeds buitengewoon makkelijk. Verder wordt opgemerkt dat de vader en broer van eiseres in 1989 zijn gevlucht en dat eiseres niet meekon vanwege de zorg voor haar moeder. Ten onrechte neemt verweerder aan dat eisers al voor het uiteenvallen van de Sovjet-Unie uit Azerbeidzjan zijn vertrokken. Verweerder hecht daarom geen geloof aan de door eisers ondervonden problemen in D. Eisers zijn van mening dat hun relazen consistent en gedetailleerd zijn. Voorts stellen eisers dat verweerder ten onrechte aanneemt dat eisers aanspraak hebben kunnen maken op het staatsburgerschap van de Russische Federatie.
Voorts stelt eiser sub a zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen advies heeft ingewonnen omtrent de medische informatie, die bij brief van 16 januari 2002 is ingebracht.
Ten slotte doen eisers een beroep op het driejarenbeleid. Eisers hebben zich op 24 mei 1999 aangemeld bij het aanmeldcentrum te Zevenaar. De driejarentermijn is derhalve op 23 mei 2002 om 00.00 uur verstreken. Verweerder had eisers dan ook in het bezit moeten stellen van verblijfsvergunningen regulier op grond van relevant tijdsverloop.
3.4 Bij brieven van 18 juni 2003 en 19 juni 2003 hebben eisers een uitspraak van de rechtbank nevenzittingsplaats Utrecht overgelegd, waaruit blijkt dat deze rechtbank van oordeel is dat voor de aanvang van het relevante tijdsverloop van het driejarenbeleid uitgangspunt is de datum van melding en niet die van de aanvraag. Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak op 30 augustus 2002 aan de eiser in voornoemde zaak een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend in verband met tijdsverloop in de asielprocedure. Eisers stellen zich op het standpunt dat het gelijkheidsbeginsel met zich meebrengt dat ook zij voor een dergelijke vergunning in aanmerking komen.
4.1 Op grond van artikel 1 (A) Vluchtelingenverdrag kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
4.2 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Het zal daarom aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eisers persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent de geloofwaardigheid van de asielrelazen van eisers heeft kunnen komen. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
4.4 De rechtbank oordeelt dat nu eiser sub a geen paspoort heeft overgelegd en eiser sub a niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van dit document hem niet kan worden toegerekend, verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser sub a op voorhand is aangetast. De situatie dat eiser sub a de paspoorten van eisers aan de reisagent heeft afgegeven is eiser sub a toe te rekenen. Uit hoofdstuk C1/5.8.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) blijkt dat als uitgangspunt geldt dat de situatie waarin een vreemdeling zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan aan de vreemdeling is toe te rekenen. Slechts als de asielzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere punten van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten hem niet aan te rekenen. Daarvan is het onderhavige geval geen sprake. In de door eiser sub a gestelde feiten en omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen grond behoeven te vinden hem de gevolgen daarvan niet toe te rekenen.
4.5 De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 27 januari 2003 overwogen dat bij toepassing van artikel 31, tweede lid onder f, Vw 2000 er, mede gelet op de geschiedenis en totstandkoming van die bepaling en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden mogen voorkomen. Van eiser sub a wordt dan ook een grotere inspanning verwacht om de gestelde vrees voor vervolging aannemelijk te maken.
4.6 Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers bevreemdingwekkende en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de relazen. Zo wekt het bevreemding dat de huwelijksakte een staatskenmerk van 1987 draagt, terwijl deze akte reeds op 25 november 1986 is afgegeven. Voorts heeft eiser sub a tegenstrijdige verklaringen afgelegd omtrent zijn adres in het land van herkomst. Tevens zijn de onderlinge verklaringen van eisers omtrent hun woningen in Azerbeidzjan tegenstrijdig. Bovendien heeft eiseres tegenstrijdige verklaringen afgelegd omtrent het overlijden van haar moeder en heeft eiser sub b tegenstrijdige verklaringen afgelegd over het in het bezit zijn van een binnenlands paspoort van de Sovjet-Unie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook in redelijkheid kunnen besluiten geen geloof te hechten aan de asielrelazen van eisers.
4.7 De conclusie luidt dat eisers terecht niet zijn aangemerkt als vluchtelingen.
4.8 Het is - mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - niet aannemelijk dat eisers gegronde reden hebben aan te nemen dat eisers bij uitzetting een reëel risico lopen te worden onderworpen aan folteringen dan wel aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
4.9 Gelet op de ongeloofwaardigheid van de asielrelazen is niet gebleken van zodanig klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst, dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verlangd kan worden dat eisers terugkeren naar het land van herkomst.
4.10 Met betrekking tot het beroep van eisers op het driejarenbeleid overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op de uitspraak van de REK van 18 juni 1998 (Awb 98/11110) dient het beroep op het driejarenbeleid te worden beoordeeld naar de stand van dit beleid ten tijde van het vollopen van de driejarentermijn. In het onderhavige geval betekent dit dat moet worden getoetst aan het driejarenbeleid zoals opgenomen in hoofdstuk C2/9 van de Vc 2000.
In hoofdstuk C2/9.4.1 Vc 2000 staat weliswaar dat de termijn gaat lopen vanaf de datum van ontvangst van de asielaanvraag (in casu: 25 mei 1999). Verweerder heeft echter altijd het beleid gevoerd dat van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien blijkt dat de vreemdeling zich daarvóór reeds bij een bevoegde autoriteit heeft gemeld met de kennelijke bedoeling toelating tot Nederland te krijgen. Ter zitting heeft de rechtbank geen duidelijkheid kunnen verkrijgen omtrent de vraag of verweerder zijn beleid op dit punt heeft gewijzigd. Nu uit gedingstuk 3i (formulier Politie Gelderland Midden) en de eerste gehoren blijkt dat eisers zich op 24 mei 1999 bij de autoriteiten hebben gemeld, is de rechtbank van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat de termijn op 24 mei 1999 is gaan lopen.
Gerekend vanaf de datum van de melding, te weten 24 mei 1999, is de driejarentermijn in beginsel volgelopen op 23 mei 2002 (zie ook REK 18 juni 1998, JV 1998/133). Verweerder had bij de bestreden besluiten van 24 mei 2002 dan ook ambtshalve moeten toetsen of voldaan was aan de voorwaarden zoals genoemd in C2/9 Vc 2000 en of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid. Nu zulks achterwege is gebleven, zijn de bestreden besluiten genomen in strijd met artikel 7:12 Awb (motiveringsbeginsel) en 3:2 Awb (zorgvuldigheidsbeginsel), zodat deze voor vernietiging in aanmerking komen.
4.11 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, gegrond.
4.12 De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.T. Rademaker en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.J.S. van Dam als griffier op 12 augustus 2003
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 12 augustus 2003